ECLI:NL:TADRSGR:2021:192 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-437/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:192 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-10-2021 |
Datum publicatie: | 01-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-437/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Verweerder heeft – zonder noodzaak en zonder daarvoor toestemming of machtiging te hebben gevraagd en/of verkregen – stukken met medische en/of privé-informatie van (de zoon van) klagers aan het LSA-bestuur gezonden. Hij heeft daarmee de belangen van (de zoon van) klagers veronachtzaamd. Overige klachtonderdelen niet-ontvankelijk of ongegrond. De raad acht een waarschuwing passend. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 oktober 2021 in de zaak 21-437/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
[mr. X]
klager 1
en
[dhr. en mw. D]
klagers 2 en 3
gemachtigde: [klager 1]
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 februari 2020 is door klagers bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 11 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/30 tvh/gh
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2021. Daarbij
waren klagers aanwezig, alsmede verweerder en zijn kantoorgenoot [mr. B]. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 26.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klagers 2 en 3 zijn de ouders van een minderjarig slachtoffer van een verkeersongeval
dat in 2013 heeft plaatsgevonden. ASR Schadeverzekeringen N.V. (hierna: ASR) is de
verzekeraar van de persoon die het verkeersongeval heeft veroorzaakt. ASR heeft aansprakelijkheid
voor het ontstaan van het ongeval erkend.
2.3 Klager 1 staat klagers 2 en 3 bij in de afwikkeling van de letselschadezaak.
Hij communiceerde aanvankelijk direct met medewerkers van ASR. Bij e-mail van 14 november
2017 heeft verweerder aan klager 1 meegedeeld op te treden voor ASR. Ook hebben klager
1 en verweerder elkaar die dag telefonisch gesproken.
2.4 Bij brief van 15 november 2017 heeft klager 1 aan verweerder onder meer het
volgende geschreven:
“U liet mij verder weten dat u zich buiten de rol van advocaat namens ASR in de afwikkeling
van de letselschadezaak van [de zoon] ook wil opwerpen als partij die een oordeel
zal gaan vellen over het functioneren van ondergetekende in dit dossier en daar een
rol voor zichzelf ziet weggelegd. (…)
Ik heb u overigens ook aangegeven dat ik in een dergelijk geval mij liever beoordeeld
zie worden door de LSA, meer in het bijzonder onze voorzitter [naam], met wie ik overigens
een grote letselschadezaak (meer dan € 400.000,00) recentelijk in een Van der Valk
Hotel door middel van mediation buitengewoon plezierig heb opgelost. (…)
Ik wees u ook nog – en passant – op het bestaan van de LSA geschillenregeling (…).
Juist die route ligt veel meer voor de hand dan dat een oud-LSA bestuurslid op eigen
houtje tegen betaling LSA-collega’s van quasi rechtspraak voorziet over het al dan
niet goed functioneren. (…)
Ik ga ervan uit dat ik binnen 2 dagen na heden van u heb vernomen, bij gebreke waarvan
ik mij tot onze voorzitter LSA zal wenden.”
2.5 Op 17 november 2017 heeft verweerder, namens ASR, bij de deken van de orde
van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen
klager 1 in verband met gestelde onnodig grievende uitlatingen van klager 1. Als bijlagen
bij de klacht zijn onder meer gevoegd: een medisch advies en een nader medisch advies
betreffende de zoon en verschillende brieven van klager 1. Sommige van deze bijlagen
bevatten persoonlijke en/of medische informatie over klagers 2 en 3 en hun zoon.
2.6 Bij brief van 15 december 2017 heeft verweerder de klacht van 17 november 2017,
inclusief bijlagen, op verzoek van zijn cliënte aan het bestuur van de LSA gezonden.
In de brief aan het LSA-bestuur heeft verweerder onder meer geschreven:
“Zoals uit het klaagschrift en de daarbij behorende bijlagen blijkt, heeft [klager
1] zich bij herhaling op het standpunt gesteld dat hij geen medisch adviseur nodig
heeft (en zich dus ook niet van de advisering van een medisch adviseur laat voorzien),
waarbij hij verwijst naar het sprookje van “De Kleren van de Keizer”. Dit lijkt mij
vanuit het oogpunt van een zorgvuldige praktijkuitoefening toch op zijn minst zorgwekkend,
aangezien dat, als ik het goed zie, niet in overeenstemming is met de wijze waarop
een aan de LSA verbonden advocaat de praktijk moet uitoefenen. In de kwaliteitsverklaring
wordt hiernaar (onder punt 36, 37, en 39) zelfs specifiek gevraagd.”
2.7 Bij brief van 11 januari 2018 aan klager 1 heeft de voorzitter van de LSA onder
meer het volgende geschreven:
“De door [verweerder] aan ons toegezonden stukken hebben wij louter ter kennisgeving
aangenomen en wij hebben daarop noch in de richting van [verweerder], noch in uw richting
enige actie ondernomen. Evenmin is daar op enigerlei wijze binnen of buiten de vereniging
ruchtbaarheid aan gegeven. De stukken hebben dan ook uitsluitend een intern strikt
vertrouwelijk karakter. (…)
Gezien uw toelichting en verzoek zullen wij uit oogpunt van privacy de originele brief
van [verweerder] aan hem terugzenden, en de digitale en papieren kopieën ervan vernietigen.”
2.8 Bij brief van 24 januari 2018 heeft klager 1 aan verweerder onder meer het
volgende geschreven:
“Zoals u weet heeft LSA het standpunt ingenomen na daartoe een bestuursvergadering
te hebben belegd, dat niet alleen mijn privacy maar ook die van mijn cliënten is geschonden
door uw handelwijze in deze. Ik heb u gevraagd te reageren op wat u hiervan vindt.
U bevestigde mij u van commentaar hierop te willen onthouden (…). Hierop vroeg ik
u nogmaals toch een standpunt in te nemen over de door het LSA-bestuur in uw handelwijze
geconstateerde normschending. Ik liet u weten dat een dergelijke normschending in
de regel ook aansprakelijkheid oplevert en schadeplicht. U kon mij telefonisch bevestigen
daar geen standpunt over te hebben. (…)
Cliënten hebben mij gevraagd een tuchtzaak tegen u te starten in verband met bedoelde
handelwijze. (…)
Ik heb u vervolgens aangegeven dat ik het in het kader van de dossieropbouw van een
tuchtzaak van belang vind om goed vast te leggen of er bij de betrokken advocaat inzicht
is ontstaan in het eigen handelen (…). In het verlengde daarvan heb ik u nogmaals
aangeboden om hetgeen is voorgevallen tussen u en mij tijdens een kop koffie te bespreken
en waar mogelijk tot oplossing te brengen. (…) Ik bood u ook aan om bij u op kantoor
(…) een dergelijk gesprek te hebben. U wilde daar geen gebruik van maken.
2.9 De vicevoorzitter van de LSA heeft verweerder in een e-mail van 29 januari
2018 meegedeeld dat het LSA-bestuur op dit moment geen taak voor zich ziet weggelegd
en het betreurt dat de stukken aan haar zijn toegezonden. Ook heeft de vicevoorzitter
verweerder en klager 1 in overweging gegeven om op korte termijn met elkaar in overleg
te treden om elkaars zienswijze op de tuchtrechtelijke kwestie te bespreken.
2.10 Op 15 april 2019 heeft de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
beslist op de door verweerder, namens ASR, ingediende klacht van 17 november 2017
(2.5). De raad is in haar beslissing voorbij gegaan aan de door verweerder ter onderbouwing
overgelegde telefoonnotities, omdat de opvattingen van partijen over hetgeen tijdens
de telefoongesprekken is besproken lijnrecht tegenover elkaar staan en de raad niet
kan vaststellen welke lezing juist is.
2.11 Op 25 feb 2020 is namens klagers 2 en 3 de onderhavige klacht tegen verweerder
ingediend.
2.12 Op 14 april 2020 heeft verweerder gereageerd op de ingediende klacht. Bij
zijn verweer heeft hij onder meer de door hem namens ASR tegen klager 1 ingediende
klacht gevoegd, alsmede het daaropvolgende tuchtdossier, inclusief telefoonnotities,
alsmede de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch.
2.13 Bij brief van 15 juni 2020 is de klacht van 25 februari 2020 (2.11) met twee
klachtonderdelen uitgebreid.
2.14 Bij brief van 18 november 2020 heeft klager 1 aangegeven dat alle klachten
ook als namens hemzelf gedaan dienen te worden behandeld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft gedragsregel 1 geschonden omdat hij zonder enige opgaaf van
reden niet wil meewerken aan het bespreken van een tuchtrechtelijk probleem.
b) Verweerder heeft gedragsregel 5 geschonden door voor procederen te kiezen in
plaats van de tuchtrechtelijke kwestie onderling te willen oplossen.
c) Verweerder heeft gedragsregel 7 geschonden door zich:
i. onnodig grievend uit te laten tegen het LSA-bestuur omtrent de beroepsuitoefening
van klager 1;
ii. in de onderhavige klachtprocedure te beroepen op het procesdossier van de klachtzaak
van ASR tegen klager 1, met inbegrip van de in dat dossier aanwezige telefoonnotities,
welke door de Raad van Discipline als onbewezen zijn gekwalificeerd.
d) Verweerder heeft gedragsregel 8 geschonden doordat hij feitelijk onjuiste informatie
heeft verschaft: verweerder heeft gesteld dat klager 1 de artikelen 36, 37 en 39 van
de Kwaliteitsverklaring LSA niet naleeft, terwijl deze bewering feitelijk onjuist
is.
e) Verweerder heeft met het schenden van gedragsregel 1 ook artikel 8 EVRM geschonden
door het recht op bescherming van de privésfeer, gezin en medische informatie te negeren.
f) (aanvulling van 15 juni 2020)
Verweerder heeft op twee momenten de privacy van klagers geschonden:
i. ASR heeft een brief met medische en financiële informatie rechtstreeks verstuurd
aan klagers, maar naar het verkeerde adres;
ii. Verweerder heeft een e-mail verstuurd waarbij hij een externe derde heeft ingekopieerd
die niets met de zaak te maken heeft.
3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a wordt gesteld dat verweerder ook op aanwijzing
van het LSA-bestuur niet heeft willen meewerken aan het bespreken van het tuchtrechtelijk
probleem.
3.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b wordt gesteld dat verweerder dit heeft
gedaan zonder op enigerlei wijze aan te geven waarom hij zijn keuze zo heeft willen
maken. Het staat een advocaat niet vrij om ongemotiveerd conflicten voor de rechter
te laten komen, aldus klagers.
3.4 Ter toelichting op klachtonderdeel c wordt gesteld dat verweerder het LSA-bestuur
heeft geschreven dat klager 1 de artikelen 36, 37 en 39 van de Kwaliteitsverklaring
LSA heeft geschonden, terwijl daar geenszins sprake van is.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klagers 2 en
3. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof
van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate
van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem
goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien
de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar
voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de
waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen
van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder
dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde
beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt
dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft
en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 Klagers verwijten verweerder dat hij gedragsregel 1 heeft geschonden door zonder
enige opgaaf van reden niet mee te willen werken aan het bespreken van een tuchtrechtelijk
probleem. De raad begrijpt het ‘tuchtrechtelijk probleem’ hier als een verwijzing
naar de brief van verweerder van 15 december 2017 aan het LSA-bestuur. Ook verwijten
klagers verweerder dat hij gedragsregel 5 heeft geschonden door voor procederen te
kiezen in plaats van de ‘tuchtrechtelijke kwestie’ onderling te willen oplossen. De
raad begrijpt de tuchtrechtelijke kwestie hier als een verwijzing naar de door verweerder
namens ASR tegen klager 1 ingediende klacht (2.5).
5.3 De raad stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht
in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
5.4 De raad constateert dat deze klachtonderdelen betrekking hebben op de door
verweerder tegen klager 1 ingediende tuchtklacht en de correspondentie met het LSA-bestuur
over de beroepsuitoefening van klager 1. Van een rechtstreeks belang van klagers 2
en 3 bij deze klachtonderdelen is de raad niet gebleken. Zij worden daarom niet-ontvankelijk
verklaard in deze klachtonderdelen.
5.5 Klager 1 is wel ontvankelijk. Met betrekking tot de inhoud van de klacht overweegt
de raad dat het een advocaat vrij staat er voor te kiezen in gesprek te gaan over
een ‘tuchtrechtelijke kwestie’ of een onderzoek van de deken af te wachten. Verweerder
was vervolgens niet gehouden het ‘tuchtrechtelijke probleem’ met klager 1 te bespreken
en was evenmin gehouden over die keuze verantwoording af te leggen aan klager 1. Het
stond verweerder bovendien vrij te kiezen voor het indienen van een tuchtklacht (procederen)
zonder te proberen de kwestie onderling op te lossen. Van schending van gedragsregels
of onbetamelijk handelen door verweerder is de raad hier niet gebleken. Deze klachtonderdelen
zijn dan ook ongegrond.
Klachtonderdelen c) en d)
5.6 Klagers verwijten verweerder dat hij gedragsregel 7 heeft geschonden door zich
onnodig grievend uit te laten tegenover het LSA-bestuur omtrent de beroepsuitoefening
van klager 1 en door zich in de onderhavige klachtprocedure te beroepen op het procesdossier
van de klachtzaak van ASR tegen klager 1. Verder verwijten klagers verweerder dat
hij gedragsregel 8 heeft geschonden door feitelijk onjuiste informatie te verschaffen
aan het LSA-bestuur.
5.7 Ook hier geldt, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor overwogene onder 5.3,
dat de raad niet is gebleken van een rechtstreeks belang van klagers 2 en 3. Ook deze
klachtonderdelen zien immers op de door verweerder tegen klager 1 ingediende tuchtklacht
en de correspondentie met het LSA-bestuur over de beroepsuitoefening van klager 1.
Klagers 2 en 3 worden daarom niet-ontvankelijk verklaard in deze klachtonderdelen.
5.8 Klager 1 is in deze klachtonderdelen wel ontvankelijk. Met betrekking tot de
inhoud van de klacht overweegt de raad ten aanzien van de correspondentie aan het
LSA-bestuur dat de kwalificatie ‘onnodig grievend’ in het tuchtrecht veelal is voorbehouden
aan het zonder noodzaak gebruiken van krachttermen of bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden
en bijzinnen die de waarheid ernstig geweld aandoen. Daarvan is in de onderhavige
zaak geen sprake. Gezien de mededeling van klager 1 over het al dan niet raadplegen
van een medisch adviseur – te weten dat klager 1 voor bepaalde inzichten en standpunten
geen medisch adviseur nodig heeft – is de suggestie van verweerder kennelijk ook niet
helemaal uit de lucht gegrepen. Klager 1 heeft ook niet aangetoond dat de uitspraken
van verweerder op dit punt feitelijk onjuist zijn, doch slechts gesteld dat hij niet
gezegd zou hebben in geen geval ooit in de betreffende zaak een medisch adviseur in
te schakelen. Dat verweerder ervoor heeft gekozen het LSA-bestuur aan te schrijven
over de kwestie, is gezien de brief van klager 1 van 15 november 2017 ook niet geheel
onbegrijpelijk te noemen. Dat de door verweerder gemelde kwestie vervolgens een ongegronde
verdenking zou zijn, maakt deze daarmee nog niet onnodig grievend. Van het feitelijk
onjuist informeren of het zich onnodig grievend uitlaten door verweerder is dan ook
geen sprake.
5.9 Met betrekking tot het verwijt dat verweerder zich beroept op het procesdossier
van de klachtzaak van ASR tegen klager 1, overweegt de raad dat het verweerder vrij
staat zijn verweer te voeren op een wijze die hem goeddunkt zolang de grenzen van
de betamelijkheid niet worden overschreden. Verweerder heeft het klachtdossier tegen
klager 1, inclusief de betreffende telefoonnotities, overgelegd in de onderhavige
klachtprocedure. Daarbij heeft hij ook de beslissing van de Raad van Discipline in
het ressort ’s-Hertogenbosch gevoegd, waarin is ingegaan op de betreffende telefoonnotities.
Verweerder heeft de deken en ook de raad daarmee volledig geïnformeerd. Hij heeft
de grenzen van de betamelijkheid niet overschreden. Van onnodig grieven is geen sprake.
Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.10 Klagers verwijten verweerder dat hij met het schenden van gedragsregel 1 ook
artikel 8 EVRM heeft geschonden door het recht op bescherming van de privésfeer, gezin
en medische informatie te negeren.
5.11 De raad is, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor overwogen onder 5.3, niet
gebleken van een rechtstreeks belang van klager 1 bij dit klachtonderdeel. Het verwijt
ziet immers, zo blijkt uit de overgelegde stukken, op het door verweerder verstrekken
van privé-informatie, waaronder medische adviezen, betreffende de zoon van klagers
2 en 3 aan het LSA-bestuur. Uitsluitend klagers 2 en 3 hebben hierbij een rechtstreeks
belang. Klager 1 heeft pas ter zitting gesteld dat het ook gaat om het door verweerder
overleggen van de tegen klager 1 ingediende klacht aan het LSA-bestuur. De raad ziet
dit als een uitbreiding van de klacht die te laat is gedaan en daarom niet wordt meegenomen
in de beoordeling. Van een rechtstreeks belang van klager 1 is de raad dan ook niet
gebleken, reden waarom hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in dit klachtonderdeel.
5.12 Klagers 2 en 3 zijn in dit klachtonderdeel wel ontvankelijk. De raad overweegt
dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat artikel 8 EVRM geen tuchtrechtelijke gedragsnorm
is. Het EVRM richt zich tot de verdragsluitende staten en heeft geen rechtstreekse
horizontale werking. De raad zal dan ook niet direct aan het EVRM toetsen. Ook los
van het EVRM komt de raad echter tot de conclusie dat verweerder onzorgvuldig en onbetamelijk
heeft gehandeld door medische adviezen betreffende de zoon, met daarin persoonsgegevens
en medische informatie, aan het LSA-bestuur te verstrekken. Er was naar het oordeel
van de raad geen enkele noodzaak om deze stukken met medische en/of privé-informatie
ook aan het LSA-bestuur te verstrekken. Deze schending van de privacy van (de zoon
van) klagers 2 en 3 heeft dan ook onnodig plaatsgevonden. Verweerder heeft hiermee
tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is ten aanzien van klagers
2 en 3 dan ook gegrond.
Klachtonderdeel f)
5.13 Klagers verwijten verweerder dat hij op twee momenten hun privacy heeft geschonden.
5.14 Met betrekking tot het onder a genoemde verwijt, geldt, onder verwijzing naar
hetgeen hiervoor overwogen onder 5.3, dat de raad niet is gebleken van een rechtstreeks
belang van klager 1. Het verwijt betreft immers een brief met medische en financiële
informatie van klagers 2 en 3. Klager 1 is dan ook niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.
5.15 Klagers 2 en 3 zijn wel ontvankelijk met betrekking tot het hier onder i genoemde
verwijt. Het betreft echter een handeling van ASR en niet van verweerder. Aan verweerder
kan op dit punt dan ook geen verwijt worden gemaakt. Dit onderdeel van de klacht is
dan ook ongegrond.
5.16 Met betrekking tot het onder ii genoemde verwijt is onduidelijk wat de inhoud
van de betreffende e-mail was, waarmee alle klagers mogelijk een rechtstreeks belang
hebben bij dit onderdeel van de klacht. De raad zal daar dan ook van uit gaan.
5.17 De raad is van oordeel dat verweerder niet onbetamelijk heeft gehandeld. Het
verkeerd adresseren van een e-mail is een menselijke fout en niet zonder meer tuchtrechtelijk
verwijtbaar. Verweerder heeft vervolgens na het ontdekken van zijn fout onverwijld
en juist gehandeld door contact op te nemen met de geadresseerde en deze te verzoeken
de e-mail ongelezen te verwijderen. Ook op voorhand waren door verweerder al maatregelen
genomen om de gevolgen van een dergelijke fout te beperken, doordat de bij de e-mail
gevoegde bijlagen met een wachtwoord waren versleuteld. De betreffende bijlagen waren
dan ook niet te openen voor de onbedoelde ontvanger van het bericht. Dit klachtonderdeel
is daarom ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft met zijn handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van
professionaliteit en zorg die van hem als advocaat verwacht mogen worden. Hij heeft
een tuchtklacht betreffende klager 1 aan het LSA-bestuur gestuurd, met daarbij – zonder
noodzaak en zonder daarvoor toestemming of machtiging te hebben gevraagd en/of verkregen
–bijlagen met medische en/of privé-informatie van (de zoon van) klagers 2 en 3. Hij
heeft daarmee de belangen van (de zoon van) klagers 2 en 3 veronachtzaamd.
6.2 De raad weegt bij het opleggen van de maatregel mee dat de schade beperkt is
gebleven, doordat het LSA-bestuur bestaat uit geheimhouders en doordat de stukken
door het LSA-bestuur zijn vernietigd en/of teruggezonden en niet bij derden terecht
zijn gekomen. Ook heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven inmiddels anders
te handelen, onder invloed van de toegenomen aandacht voor privacy en de AVG.
6.3 Gelet op de ernst van de gedraging enerzijds en het ter zitting kenbaar gemaakte
besef van verweerder dat hij het nu, in dit tijdgewricht, anders zou doen anderzijds
en mede in acht nemend het tot dusverre blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder
acht de raad de maatregel van waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen
twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
Ten aanzien van klager 1
- verklaart de klachtonderdelen e en f (onder i) niet-ontvankelijk;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
Ten aanzien van klagers 2 en 3
- verklaart de klachtonderdelen a, b, c en d niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel e gegrond;
- verklaart klachtonderdeel f ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten,
M.A.M. Wagemakers, P.O.M. van Boven-de Groot en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan
door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober
2021.