ECLI:NL:TADRSGR:2021:189 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-152/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:189 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-10-2021 |
Datum publicatie: | 01-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-152/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 oktober 2021 in de zaak 21-152/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 12 mei 2021 op de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde: mr. B.F. Desloover
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 juli 2020 (met latere aanvullingen) heeft klager bij de deken van de
Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend
over verweerster.
1.2 Op 12 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021-10 edg/gh
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 12 mei 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de
raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing
is op 12 mei 2021 verzonden aan partijen.
1.4 Op 3 juni 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de video-zitting van de raad van 27 september 2021.
Daarbij was de gemachtigde van verweerster aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift. De raad heeft verder kennisgenomen van de brief van 7 juli
2021 van de zijde van verweerster, met bijlagen.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
2.2 Klager wenst dat een nieuwe voorzittersbeslissing wordt genomen op basis van
het proces-verbaal van een zitting van de rechtbank Rotterdam d.d. 25 juni 2020, dat
hij bij het verzetschrift heeft overgelegd. Dat wat verweerster volgens het proces-verbaal
heeft gezegd tijdens die zitting is volgens klager “voldoende bewijs om haar voor
het leven te schorsen als advocaat”.
2.3 Klager heeft geen “mail en/of schrijven (…) ontvangen” zoals in het bericht
van de griffie weergegeven.
2.4 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter. De raad vult de feiten als volgt aan.
3.2 Op 24 maart 2020 heeft de ex-partner van klager tegen hem aangifte gedaan
van smaad, laster en discriminatie.
3.3 Uit de stukken die partijen in verzet hebben overgelegd blijkt dat klager in
de in 1.1 van de voorzittersbeslissing bedoelde procedure heeft gevraagd om omgang
met zijn minderjarige zoon. Bij brief van 5 juni 2020 heeft de ex-partner van klager
aanvullende stukken overgelegd in de procedure, waaronder het proces-verbaal van aangifte
en documenten die de aangifte volgens de ex-partner ondersteunen.
3.4 De in 1.1 van de voorzittersbeslissing bedoelde zitting heeft plaatsgevonden
op 25 juni 2020. Tijdens de zitting waren klager (bijgestaan door zijn advocaat),
Jeugdbescherming en de voogd, bijgestaan door verweerster en de vrouw (bijgestaan
door haar advocaat) aanwezig. Het ging om een door klager ingestelde voorlopige voorziening,
strekkend tot omgang met zijn minderjarige zoon.
3.5 Uit het proces-verbaal blijkt ook dat verweerster het woord heeft gevoerd.
3.6 Op 10 juli 2020 heeft de rechtbank beschikking gewezen in de zaak. Het verzoek
van klager is afgewezen en er is, daarnaast, een bijzondere curator aangewezen om
de zoon te vertegenwoordigen.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad stelt op grond van het vorenbedoelde proces-verbaal vast, dat verweerster
optrad voor Jeugdbescherming en dat zij aldus het belang van het kind vertegenwoordigde.
De raad stelt op grond van het proces-verbaal verder vast dat verweerster tijdens
de zitting tamelijk uitvoering en gemotiveerd het standpunt van Jeugdbescherming naar
voren heeft gebracht. Klager en zijn advocaat hebben daarop kunnen reageren. Het proces-verbaal
en de stukken die van de zijde van de ex-partner op 5 juni 202 zijn overgelegd aan
de rechtbank geven de raad geen grond voor de vaststelling dat verweerster onjuiste
of ongefundeerde stellingen over (het gedrag van) klager heeft ingenomen, met bovendien
het enkele doel om de belangen van klager te schaden. Uit het proces-verbaal blijkt
ook anderszins niet dat verweerster zich ongepast heeft uitgelaten over klager dan
wel zich op onbetamelijke wijze heeft gedragen in relatie tot klager.
4.3 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen.
De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast zij heeft de klacht
terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M. van den Boogerd en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2021.