ECLI:NL:TADRSGR:2021:188 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-126/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:188 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-10-2021 |
Datum publicatie: | 01-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-126/DH/DH |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 oktober 2021 in de zaak 21-126/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 april 2021 op de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. A.J. van Steensel
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 juli 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K132 2020 ar/ab
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 14 april 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de
raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing
is op 14 april 2021 verzonden aan partijen.
1.4 Op 12 mei 2021 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 12 mei 2021 ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 13 september 2021. Daarbij
waren klaagster en haar gemachtigde, alsmede verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift van klaagster. Ook heeft de raad kennis genomen van de e-mail
van bijlagen van de gemachtigde van klaagster van 30 augustus 2021.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich
met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.
2.2 Klaagster stelt dat verweerder op basis van de inhoud van het dossier wist
en kon weten dat de toedeling van de lijfrentepolis aan de ex-partner in de onderhandelingen
tijdens (de schorsingen) van de zitting van het gerechtshof niet is besproken en nooit
onderdeel van de onderhandelingen is geweest en dat nooit is overeengekomen dat deze
lijfrentepolis aan de ex-partner zou worden toebedeeld.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet
slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft
rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter
heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en M.F. Laning, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2021.