ECLI:NL:TADRSGR:2021:186 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-776/DH/A/W
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:186 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-10-2021 |
Datum publicatie: | 01-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-776/DH/A/W |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking |
Beslissingen: | Wraking |
Inhoudsindicatie: | Wraking kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam,
zitting houdende te Den Haag van 13 oktober 2021 in de zaak 21-776/DH/A/W naar aanleiding
van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:
verzoeker
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een
klachtzaak aanhangig onder nummer 21-118/A/A met verzoeker als klager. Bij voorzittersbeslissing
van 22 maart 2021 is de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk
ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen de voorzittersbeslissing verzet ingesteld.
1.2 Het verzet is op 20 september 2021 mondeling behandeld door de raad.
1.3 Verzoeker heeft mrs. M.V. Ulrici (voorzitter), P. van Lingen en H.B. de Regt
(hierna: de tuchtrechters) aan het einde van de mondelinge behandeling gewraakt.
1.4 De tuchtrechters hebben niet berust in de wraking.
1.5 Op 4 oktober 2021 is het proces-verbaal van de zitting op 20 september 2021
naar verzoeker gestuurd.
1.6 Op 4 oktober 2021 heeft de wrakingskamer een verweer ontvangen van de gewraakte
rechters.
1.7 Bij twee berichten van 6 oktober 2021 om 12.21 uur en 12.43 uur en een bericht
van 10 oktober 2021 heeft verzoeker een nadere reactie ingediend.
1.8 De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing
kennisgenomen van de hiervoor genoemde stukken.
2 BEOORDELING
2.1 Op grond van artikel 47 van de Advocatenwet en artikel 512 van het Wetboek
van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of
omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve
instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend
geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon
van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve
zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste
is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter
wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders
als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren
voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker,
althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer
zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld
en aannemelijk zijn geworden.
2.3 Uit het proces-verbaal van de zitting van 20 september 2021 blijkt dat verzoeker
op de (fysieke) zitting aanwezig was en dat verweerder aanwezig was via een videoverbinding.
Uit het proces-verbaal blijkt dat verzoeker er tevoren niet van op de hoogte was dat
verweerder niet fysiek aanwezig zou zijn.
2.4 Verzoeker heeft hier op de zitting het volgende over gezegd:
“Ik vind het niet kunnen dat verweerder niet fysiek bij de zitting aanwezig is. Ik
ben daar niet van tevoren van op de hoogte gesteld. Ik had dat willen weten. Ik heb
meerdere keren met de griffie gebeld en zij hebben mij dit niet verteld. Ik ben hier
ook aanwezig en ik vind dat verweerder ook naar de rechtbank had moeten komen. Ik
ben hier heel boos over. Ik ben laaiend kan ik u vertellen.”
2.5 De voorzitter heeft hierop meegedeeld dat het beter was geweest als verzoeker
voorafgaand aan de zitting op de hoogte was gesteld van de aanwezigheid van verweerder
via een videoverbinding. De voorzitter heeft hiervoor namens de griffie excuses aangeboden.
2.6 Verzoeker en verweerder hebben vervolgens beiden het woord gevoerd in verband
met de verzetzaak. Daarna heeft de voorzitter meegedeeld dat de raad zich voldoende
voorgelicht acht en dat de behandeling van de zitting wordt gesloten.
2.7 Verzoeker heeft vervolgens het volgende verklaard:
“Ik kan daar niet mee akkoord gaan. Ik voel nattigheid. Ik wraak u. Ik wil nog wel
verder van alles zeggen.”
“Ik wraak de raad. Ik voel nattigheid en ik voel mij niet serieus genomen. Dit is
niet goed voor mijn gezondheid.”
2.8 Voor zover verzoeker heeft bedoeld de tuchtrechters te wraken op de grond dat
zij het verweerder hebben toegestaan om via een videoverbinding aanwezig te zijn bij
de zitting geldt dat het houden van een zitting door middel van een tweezijdig elektronisch
communicatiemiddel, zoals een videoverbinding, geoorloofd is. De beslissing van de
tuchtrechters om het verweerder toe te staan via een videoverbinding aanwezig te zijn,
is bovendien een procedurele beslissing. Een procedurele beslissing kan geen grond
vormen voor een wrakingsverzoek, tenzij de procedurele beslissing niet anders kan
worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid van de tuchtrechter die de
beslissing heeft gegeven. Van deze uitzondering is naar het oordeel van de wrakingskamer
geen sprake. De beslissing van de tuchtrechters om verweerder via een videoverbinding
aanwezig te laten zijn bij de mondelinge behandeling staat immers los van het oordeel
van de tuchtrechters over de inhoudelijke kant van de zaak.
2.9 Voor zover verzoeker heeft bedoeld de tuchtrechters te wraken op de grond dat
zij hem onvoldoende de gelegenheid hebben gegeven om zijn standpunten naar voren te
brengen overweegt de wrakingskamer het volgende. Uit het proces-verbaal blijkt dat
verzoeker de gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen,
dat de tuchtrechters vragen hebben gesteld en dat verzoeker deze heeft beantwoord.
De wrakingskamer heeft geen grond om aan te nemen dat verzoeker onvoldoende de gelegenheid
heeft gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen en dat, bovendien, vooringenomenheid
van de tuchtrechters daaraan ten grondslag ligt.
2.10 Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop
wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen lijden.
2.11 Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op
artikel 4 van het Wrakingsprotocol Raden van Discipline, het verzoek zonder behandeling
ter zitting afwijzen.
BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de behandeling van klachtzaak 21-118/A/A zal worden hervat in de stand
waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden en M.A.M. Wagemakers,
leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2021.