ECLI:NL:TADRSGR:2021:181 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-221/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:181
Datum uitspraak: 01-11-2021
Datum publicatie: 01-11-2021
Zaaknummer(s): 21-221/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 november 2021 in de zaak 21-221/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 26 mei 2021 op de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 november 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 3 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/12 tvh/gh van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 26 mei 2021 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 26 mei 2021 verzonden aan partijen.
1.4 Op 25 juni 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op die dag ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 20 september 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 De klachtomschrijving van de voorzitter is correct, met dien verstande dat klager niet heeft beoogd om verweerster te verwijten dat zij zich onvoldoende heeft ingezet om een minnelijke regeling te bereiken.
2.3 Overwegingen 4.4 en 4.8 in de voorzittersbeslissing raken niet de essentie van de klacht. Uit deze overwegingen blijkt volgens klager dat “de voorzitter [dus niet] ‘rechterde’ op feiten, maar vooronderstelde feiten”.
2.4 De voorzitter heeft de onjuiste conclusie getrokken “dat het voor de huisarts nog onvoldoende duidelijk was welke informatie klager precies wenste te ontvangen”. De voorzitter heeft hiermee miskend dat uit de correspondentie van klager met de huisarts voldoende duidelijk bleek welke informatie klager van de door hem aangesproken huisarts wilde ontvangen.
2.5 De voorzitter gebruikt volgens klager “deze onjuiste feitenconstatering en niet ter zake doende omstandigheden als “toestemming” (waarbij hij ter zijde gemakshalve de wettelijke verplichting van artikel 31-377c lid 1 BW maar helemaal onbenoemd heeft gelaten), om verweerster vervolgens uit de wind te houden”.
2.6 De voorzitter heeft de verweten gedragingen niet stuk voor stuk beoordeeld. Het gecombineerde geheel van de klacht heeft de voorzitter bijgevolg ook niet beoordeeld. De voorzitter heeft miskend dat de woorden van verweerster dat “nu gelukkig duidelijk is” welke informatie klager wenste te ontvangen aantonen dat “het verzochte voorheen (dus) ook al “duidelijk” was en dat de geciteerde woorden niet spottend, maar kenbaar onwaar waren”.
2.7 De voorzitter heeft de gedragsregels onjuist toegepast door een geheel verkeerde maatstaf te hanteren.
2.8 De voorzitter is in het geheel niet inhoudelijk ingegaan op wat tuchtrechtelijk als waar of onwaar is te kwalificeren. De voorzitter is “feitelijk over de eigenlijke klachtmaterie heen ‘gehelicopterd’”.
2.9 De voorzitter heeft de klacht ten onrechte als kennelijk ongegrond beoordeeld en de door de voorzitter gehanteerde onderbouwing van geeft geen steun aan de oordeel.
2.10 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet verder niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Uit de klacht en het verzet blijkt dat het er in de kern om gaat dat klager zich op het standpunt stelt dat de huisarts in de onderliggende medische tuchtprocedure een onjuist standpunt heeft ingenomen en dat verweerster dit ten onrechte namens deze huisarts heeft aangevoerd. Het eerste aspect is niet ter beoordeling aan de tuchtrechter in deze tuchtprocedure. Ten aanzien van het tweede is de raad met de voorzitter van oordeel dat verweerster met de wijze waarop zij het standpunt van de huisarts in de onderliggende medische tuchtprocedure heeft verdedigd niet onbetamelijk heeft gehandeld. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. R. de Haan en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 november 2021.