ECLI:NL:TADRSGR:2021:169 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-688/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2021:169 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-09-2021 |
Datum publicatie: | 15-09-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-688/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk wegens verstrijken van de vervaltermijn en gedeeltelijk kennelijk ongegrond bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 september 2021 (bij vervroeging) in de zaak 21-688/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 13 augustus 2021 met kenmerk K263 2020, door de raad ontvangen op 13 augustus 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en van de procedurele stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is bijgestaan door mr. K.
1.2 Mr. K is voormalig kantoorgenoot en ex-echtgenoot van verweerster.
1.3 Mr. K heeft zich in 2011 van het tableau laten schrappen.
1.4 In het klachtdossier bevindt zich een e-mailwisseling die in de periode van januari 2013 tot 11 april 2013 is gevoerd tussen mr. K, de heer S en verweerster. Een aantal van de berichten is ‘cc’ aan klager gestuurd. Op 11 april 2013 heeft verweerster het volgende geschreven aan de heer S en mr. K:
“Nu ik slechts als bestuurder van de stichting Stichting Beheer Derdengelden A(…) Advocaten met u contact heb uitgewisseld en thans deze kwestie voor de stichting is afgehandeld, verzoek ik u vriendelijk mij verder niet bij uw inhoudelijke correspondentie betreffende een zaak van (…) K(…) te betrekken.”
Verweerster heeft het bericht ‘cc’ aan klager gestuurd.
1.5 Tussen klager en verweerster in privé is een procedure gevoerd over een overeenkomst van aanneming. Die procedure heeft geleid tot een vonnis van de rechtbank en, eind oktober 2020, tot een arrest van het gerechtshof.
1.6 Op 1 december 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
2.2 Tijdens een zitting heeft verweerster stukken overlegd waaruit zou blijken dat geld van de derdengeldenrekening op de bankrekening van klager zou zijn gestort. Verweerster had echter niets gestort. Het bleek klager dat het bedrag contant was opgenomen en nimmer was gestort op zijn rekening. Verweerster beheerde de derdengelden rekening. Klager heeft meerdere malen verzocht of verweerster dit bedrag wilde overmaken; verweerster heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.2 De voorzitter begrijpt op grond van de stukken in het dossier en het over en weer gestelde dat de klacht in de eerste plaats ziet op de gedragingen van verweerster in relatie tot de derdengeldenrekening van haar kantoor. Op deze rekening zou een bedrag zijn gestort dat verband houdt met een door mr. K voor (de vrouw van) klager behandelde zaak. De voorzitter begrijpt dat mr. K in 2013 met de heer S, destijds de gemachtigde van klager, heeft gecorrespondeerd over het onderwerp. Op enig moment is verweerster betrokken in deze correspondentie. Zij heeft op 11 april 2013 geschreven dat de kwestie volgens haar is afgehandeld. Omdat het bericht ‘cc’ aan klager is gestuurd is klager vanaf 11 april 2013 op de hoogte van dit standpunt van verweerster. Hij heeft echter pas in december 2020 geklaagd over het onderwerp. Dat is te laat en de klacht is in zoverre niet-ontvankelijk.
4.3 De voorzitter voegt nog toe dat de beoordeling van de vraag of klager (nog) aanspraak kan maken op een bedrag dat op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerster is gestort ter beoordeling is aan de civiele rechter.
4.4 De voorzitter begrijpt op grond van het over en weer gestelde dat klager verweerster verder verwijt dat zij in de procedure die is gevoerd over de overeenkomst van aanneming onwaarheden naar voren heeft gebracht die verband houden met het hiervoor in 4.2 bedoelde bedrag dat op de derdengeldenrekening heeft gestaan. Ten aanzien van dit verwijt is de voorzitter van oordeel dat klager het onvoldoende begrijpelijk en onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.5 Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog andere verwijten aan de tuchtrechter voor te leggen, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk te formuleren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk zoals overwogen in 4.2;
de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2021 (bij vervroeging).