ECLI:NL:TADRSGR:2021:150 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-444/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:150
Datum uitspraak: 11-08-2021
Datum publicatie: 13-08-2021
Zaaknummer(s): 21-444/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over kwaliteit van dienstverlening in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Klaagsters stellingen vinden geen steun in het dossier.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 11 augustus 2021 in de zaak 21-444/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 12 mei 2021 met kenmerk K232 2020 ar/ab, door de raad ontvangen op 12 mei 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Mr. W heeft namens klaagster op 13 juni 2018 het verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Uit het verzoekschrift (onder 11) blijkt dat partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken over een ouderschapsplan.

1.2    Bij e-mail van 24 september 2018 heeft klaagster verweerder om een indicatie van kosten gevraagd.

1.3    Verweerder heeft bij e-mail van 25 september 2018 gereageerd en een kostenindicatie gegeven, waarbij is vermeld:

“Indien alsnog procedure voorlopige voorzieningen gevoerd moet worden + ca. € 1.500,-“

1.4    Bij brief van 1 november 2018 heeft mr. W aan klaagster gemeld dat hij het dossier heeft afgerond en alle stukken aan verweerder heeft gezonden.

1.5    Op 1 november 2018 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:

“Ik hoop echt dat we binnen korte termijn een convenant kunnen opstellen, zodat ik toch een huis kan kopen. En dat ik met terugwerkende kracht een bedrag krijg omdat ik sinds mei 2018 6 dagen per week elke week voor de kinderen zorg en alles voor ze betaal!”

1.6    Op 1 februari 2019 heeft verweerder een concept verweerschrift aan klaagster gezonden. Zij heeft diezelfde dag per e-mail een aantal opmerkingen gemaakt en aangegeven dat het er verder ‘top’ uitziet en dat zij akkoord is met de rest.

1.7    Op 5 februari 2019 heeft verweerder, namens klaagster, een ‘verweerschrift op zelfstandige verzoeken’ ingediend.’

1.8    Op 13 juni 2019 heeft verweerder, namens klaagster, een ‘vermeerdering verzoek tot vaststelling kinderalimentatie’ ingediend, waarin hij melding heeft gemaakt van het feit dat de arbeidsovereenkomst van klaagster met de school is beëindigd. Bij het verzoek is een aangepaste draagkrachtberekening gevoegd.

1.9    Bij beschikking van 12 augustus 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In de beschikking is onder meer opgenomen dat klaagster tot voor kort werkte als docent bij een school en dat zij momenteel arbeidsongeschikt is bevonden. De rechtbank gaat daarom uit van 70% van het laatstverdiende loon van klaagster bij die school. In de beschikking is verder opgenomen dat de vrouw ter zitting heeft aangegeven afstand te doen van de door haar gestelde vorderingen voor wat betreft “woning Assen, erfenis” en “verkoopopbrengst onderneming”. Als bijlage bij de beschikking van de rechtbank is de alimentatieberekening van de rechtbank gevoegd.

1.10    Op 23 oktober 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft tijdens zijn bijstand geen voorlopige voorziening voor klaagster aangevraagd.

b)    Verweerder heeft geen (goed) ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant voor klaagster geregeld.

c)    Verweerder heeft klaagster nooit iets meegedeeld over de wens van de advocaat van de ex-partner om een viergesprek te houden.

d)    Verweerder is onvoldoende opgekomen voor klaagsters rechten en belangen.

2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a stelt klaagster dat zij verweerder herhaaldelijk heeft gevraagd een voorlopige voorziening voor haar te vragen. Klaagster stelt dat zij vanaf mei 2018 tot december 2019 alle kosten heeft betaald, terwijl ook haar ex-partner hieraan had moeten bijdragen.

2.3    Ter toelichting op klachtonderdeel b stelt klaagster dat het echtscheidingsconvenant veel te mager is. Klaagster weet nooit hoe laat de kinderen door hun vader worden opgehaald en teruggebracht, omdat dit niet in het convenant staat. Ook is niet in het convenant opgenomen wie wat betaalt, waardoor de ex-partner klaagster voor alle kosten laat opdraaien. Verder staan er veel fouten in het convenant, aldus klaagster.

2.4    Klaagster stelt daarnaast dat de door de rechtbank gemaakte alimentatieberekening niet klopt. Verder heeft verweerder nagelaten te melden dat klaagster per 1 april 2019 was ontslagen. Klaagster stelt dat zij geen afstand heeft gedaan van de winst uit de onderneming van haar ex-partner. Verweerder heeft niet de moeite genomen de leugens van de advocaat van de wederpartij te onderzoeken. Eveneens heeft hij niet de moeite genomen te onderzoeken of de spaarsaldi van de ex-partner wel correct waren, aldus klaagster. De advocaat van de ex-partner heeft 40 pagina’s over de door de ex-partner betaalde kosten overgelegd en verweerder heeft daar niets, althans bijna niets, tegenover gesteld.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening door verweerder. Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

Klachtonderdeel a)

4.2    Vaststaat dat het echtscheidingsverzoek niet door verweerder, maar door een andere advocaat is ingediend. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat daarbij geen verzoek voorlopige voorzieningen is ingediend. Verweerder heeft in september 2018 op verzoek van klaagster een indicatie van de te verwachten kosten voor een voorlopige voorzieningen procedure gegeven. Uit die e-mail blijkt dat een procedure voorlopige voorzieningen door verweerder als optie is gegeven en dat klaagster daartoe op dat moment (nog) geen opdracht gegeven had. Het is de voorzitter uit de overgelegde stukken niet gebleken dat klaagster daarna alsnog aan verweerder heeft verzocht een dergelijk verzoek in te dienen. Klaagster stelt dit, maar dit blijkt niet uit de overgelegde stukken. Uit klaagsters e-mail van 1 november 2018 kan een dergelijke opdracht niet worden afgeleid. Klaagsters verwijt dat verweerder geen  voorlopige voorzieningen heeft aangevraagd, is dan ook niet terecht. De voorzitter zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

4.3    De voorzitter overweegt dat het aan partijen is om – al dan niet met behulp van hun advocaten – tot overeenstemming te komen over een ouderschapsplan en/of echtscheidingsconvenant. Uit het door mr. W ingediende verzoekschrift blijkt dat partijen op dat moment nog geen overeenstemming hadden bereikt over een ouderschapsplan. Uit klaagsters (verdere) verwijten lijkt te volgen dat later wel een ouderschapsplan en/of echtscheidingsconvenant is opgesteld, maar dat klaagster ontevreden is over de inhoud daarvan en verweerder daarvan een verwijt maakt. Of verweerder bij het opstellen van het ouderschapsplan en/of echtscheidingsconvenant betrokken is geweest, kan de voorzitter niet vaststellen. Reeds om die reden kan de voorzitter de juistheid van klaagsters stelling niet vaststellen. Ook beschikt de voorzitter niet over het opgestelde ouderschapsplan en/of echtscheidingsconvenant, waardoor ook niet kan worden vastgesteld of er fouten zijn gemaakt in het betreffende ouderschapsplan en/of echtscheidingsconvenant. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel c)

4.4    Klaagsters stelt dat de advocaat van de ex-partner zich (meermaals) tot verweerder heeft gewend met de wens een viergesprek te houden. Naar het oordeel van de voorzitter vindt deze stelling geen steun in het dossier. Bij gebreke van onderbouwing kan de voorzitter niet vaststellen dat een dergelijk verzoek aan verweerder is gedaan. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Tot slot

4.5    Voor zover klaagster ook verder klaagt over de (kwaliteit van) dienstverlening van verweerder, overweegt de voorzitter als volgt. Klaagsters stelling dat de alimentatieberekening van de rechtbank niet klopt, wordt door haar niet onderbouwd. Zelfs als dit zo zou zijn, is het daarmee geen gegeven dat dit aan verweerder te wijten is. Klaagster stelt verder dat verweerder heeft nagelaten te melden dat zij per 1 april 2019 was ontslagen. Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt echter dat verweerder dit weldegelijk aan de rechtbank gemeld heeft. Hoewel klaagster stelt dat zij geen afstand heeft gedaan van de winst uit de onderneming van haar ex-partner, blijkt uit de beschikking van de rechtbank het tegenovergestelde. Wat klaagsters verdere verwijten betreft, geldt dat deze onvoldoende zijn onderbouwd en daarom niet kunnen worden vastgesteld. Dat verweerder onvoldoende voor klaagsters rechten en belangen zou zijn opgekomen, zoals zij stelt, is de voorzitter niet gebleken.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2021.