ECLI:NL:TADRSGR:2021:125 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-374/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:125
Datum uitspraak: 12-07-2021
Datum publicatie: 14-07-2021
Zaaknummer(s): 21-374/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing tot ambtshalve voortzetting van (een deel van) een ingetrokken klacht

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 juli 2021 in de zaak 21-374/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 en 4 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 13 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/24 tvh/gh van de deken ontvangen.

1.3    Bij e-mail van 14 juni 2021 heeft klager aan de raad laten weten dat hij de klacht intrekt.

1.4    Verweerder heeft op 18 juni 2021 per e-mail aan de raad kenbaar gemaakt dat een minnelijke regeling is getroffen tussen partijen en dat de kwestie is opgelost, waardoor de verdere behandeling van de klacht kan worden gestaakt.

1.5    De raad heeft de deken om een standpunt verzocht. De deken heeft bij e-mail van 24 juni 2021 verzocht de klacht om redenen van algemeen belang voort te zetten. Naar het oordeel van de deken is sprake van een no-cure-no-pay afspraak met daaraan gekoppeld een boetebeding. De no-cure-no-pay afspraak wordt vervolgens omgezet in een vaste prijsafspraak met voortzetting van het boetebeding, waarmee de vrijheid van de cliënt om een zaak om hem moverende redenen te stoppen wordt beperkt, aldus de deken.

1.6    Verweerder heeft bij e-mail van 24 juni 2021 gereageerd op het verzoek van de deken en heeft – kort gezegd – aangegeven dat het algemene belang vrijwel niet dan wel gebrekkig is onderbouwd en dat de door de deken aangevoerde argumenten inhoudelijk niet kloppen.

1.7    De raad heeft (verder) kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 31. Ook heeft de raad kennisgenomen van:

-    de e-mails met bijlagen van klager van 28 april 2021, 5 juni 2021 en 9 juni 2021;

-    de e-mails met bijlagen van verweerder van 20 mei 2021 en 14 juni 2021.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 22 juli 2020 heeft klager zich tot het kantoor van verweerder gewend in verband met een op te starten incassotraject.

2.3    Op 23 juli 2020 heeft behandelaar mr. D in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“Er is telefonisch contact geweest met de opdrachtgever. (…) Het volgende is besproken met [klager]:

-    Het dossier zal worden opgestart op basis van het reguliere incassotraject. No cure no pay is in dit geval niet van toepassing omdat de vordering ziet op een particuliere debiteur. Dit is meneer geheel duidelijk.

-    De debiteur heeft eerder wel aangegeven niet te willen betalen (…) Meneer is uitgelegd dat, indien de debiteur gedurende het incassotraject alsnog met een betwisting komt, wij het dossier niet langer meer mogen voortzetten op basis van het reguliere incassotraject en er op uurbasis verder zal moeten worden gegaan. (…)

-    Het kan dus ook zijn dat de debiteur binnen 14 dagen de hoofdsom en de rente voldoet. In dat geval zullen wij het bedrag ad € 469,50 excl. btw alsook de rente in rekening brengen omdat immers de vordering is voldaan. Meneer geeft aan dit te begrijpen (…)

-    Indien wij de vordering niet kunnen incasseren brengen wij bij de debiteur in rekening gebrachte incassokosten bij meneer in rekening met een minimum van € 75,00 excl. btw. In dit geval bedragen de incassokosten € 469,50. (…) dit is immer conform onze incassovoorwaarden en algemene voorwaarden. Dit is meneer duidelijk. (…)

-    Meneer is er nogmaals op gewezen dat (…)  in de opdrachtbevestiging tevens zal worden vermeld dat de incassokosten verschuldigd zijn indien de vordering niet geïncasseerd kan worden, met een minimum van € 75,00 excl. btw, in het geval van meneer dus een bedrag van € 469,60 excl. btw. (…)

-    Er is nogmaals benadrukt dat de kans bestaat dat er verweer zal worden gevoerd. Indien meneer valt over het bedrag ad € 469,50 wat hij verschuldigd zal zijn als de vordering niet wordt voldaan of als er al in een vroeg stadium verweer wordt gevoerd, dan is het advies om er nog even goed over na te denken.”

2.4    Klager heeft de opdracht voor de incasso diezelfde dag bevestigd, waarna hem bij e-mail van 23 juli 2020 een opdrachtbevestiging is toegestuurd. In de opdrachtbevestiging is onder meer vermeld:

“Tot slot treft u bijgesloten aan onze incassovoorwaarden alsook onze algemene voorwaarden (bijlagen), die van toepassing zijn op alle opdrachten.”

In de bijgevoegde incassovoorwaarden is onder meer vermeld:

“Spelregel 1: u dient een gegronde vordering in ter incasso. (….)

Spelregel 2: u stelt ons in staat om ons werk te doen (geen belemmering)

Het is óók in uw belang dat wij in staat worden gesteld ons werk te doen. Hiervan is geen sprake als u: (…)

-    de vordering ook aan een derde ter incasso aanbiedt (…)

-    de incasso-opdracht tussentijds beëindigd zonder onze instemming

-    onze werkzaamheden anderszins belemmert

Als u zich niet aan spelregel 1 of spelregel 2 houdt, is het helaas aan uw als opdrachtgever toe te rekenen dat wij de kosten van onze werkzaamheden niet op de debiteur kunnen verhalen, dan wel dat verhaal van deze kosten op de debiteur onevenredig bezwaarlijk is. Bij overtreding van een spelregel zijn wij gerechtigd om de opdracht op te zeggen en het dossier af te rekenen voor de kosten die verschuldigd zouden zijn geweest wanneer de vordering volledig zou zijn betaald, onverminderd eventuele overige vergoedingen die ons kantoor toekomen. Daarnaast is bij overtreding van een spelregel een incassoprovisie verschuldigd over de hoofdsom van de ter incasso ingediende vordering. De incassoprovisie bedraagt 15% over de eerste € 25.000 (…)

No cure no pay geldt niet voor incasso van: (…)

-    vorderingen die inhoudelijk worden betwist;

-    vorderingen op particuliere debiteuren (…)

Het is mogelijk dat pas gedurende het buitengerechtelijk incassotraject blijkt dat de behandeling van uw zaak maatwerk vergt of uw vordering inhoudelijk wordt betwist. In dat geval blijft voor de al verrichte werkzaamheden de eerdere prijsafspraak gelden. De verdere behandeling van het incassodossier kan dan desgewenst worden vervolgd op basis van het prijsvoorstel voor die werkzaamheden.”

2.5    Op 31 juli 2020 om 15:28 uur heeft behandelaar mr. D in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“Ik verwijs u naar onderstaande notitie van het telefoongesprek wat ik hedenmiddag heb gevoerd met uw debiteur. Mevrouw is verzocht haar bezwaar aan mij te e-mailen. Zodra wij de e-mail hebben ontvangen zullen wij dat uiteraard aan u doorzenden.”

In de telefoonnotitie is onder meer vermeld:

“Mevrouw is verzocht om haar bezwaar op de e-mail te zetten. Dit zal zij doen.”

2.6    Klager heeft diezelfde dag om 17:02 uur per e-mail gereageerd en onder meer geschreven:

“Voorts blijkt dat u de wederpartij aanzet tot het opstellen van een bezwaarschrift en daarmee aanzet tot het ingaan van een juridisch traject waar u meer geld aan kunt verdienen. Ik mag als klant verwachten dat [kantoor] keihard de incasso gaat innen en geen overlegjes pleegt met [debiteur]. Daar u aanzet tot het ingaan van een juridisch traject, meen ik te constateren dat u niet uit bent op incasso traject. Derhalve wordt het traject stopgezet en krijgt u geen vergoeding voor gedane handeling van een brief schrijven.”

2.7    Diezelfde dag om 17:54 uur heeft behandelaar mr. D per e-mail gereageerd, waarin zij verwijst naar haar e-mail van 23 juli 2020. Ook schrijft zij:

“Tot slot wijs ik u erop dat er financiële gevolgen voor u zijn indien u besluit het incassotraject tussentijds stop te zetten. Ik verwijs u hiervoor naar de opdrachtbevestiging die u hebt ontvangen. Wij zullen op uw verzoek het dossier sluiten en u ontvangt nog de eindafrekening van ons.”

2.8    Op 31 juli 2020 heeft klager een klacht ingediend bij het kantoor van verweerder over de afhandeling van zijn incasso opdracht.

2.9    Bij brief van 3 augustus 2020 heeft verweerder aan klager gemeld dat zijn incassodossier is gesloten. Bij de brief is een eindafrekening gevoegd, waaruit blijkt dat klager nog een bedrag van € 989,45 excl. btw dient te voldoen. Het deel van € 469,50 betreft incassokosten, het deel van € 516,75 betreft “kosten wegens overtreding spelregel(s) 1 en/of 2” en het restant van € 3,20 betreft rente.

2.10    Bij (separate) brief van 3 augustus 2020 heeft verweerder gereageerd op de onder 2.8 bedoelde klacht en deze ongegrond verklaard.

2.11    Klager heeft diezelfde dag een klacht over verweerder ingediend bij de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder (als directeur van het kantoor) het volgende.

a)    Het kantoor zou niet aangeven welke advocaat de zaak ter hand neemt.

b)    Het kantoor zou juristen de incassotrajecten laten behandelen.

c)    Het kantoor heeft klagers wederpartij telefonisch te woord gestaan en daarbij geadviseerd klagers vordering schriftelijk (via e-mail) te betwisten.

d)    Het kantoor zou aansturen op het leveren van maatwerk in aanvulling op de overeengekomen vaste prijsafspraak.

e)    Het kantoor zou cliënten binnenhalen met een incassotraject, maar vervolgens blijkt dat het kantoor ten allen tijde minimaal 15% van het incassobedrag wil ontvangen en ook nog 15% extra als de cliënt het incassotraject stopt.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd.

5    BEOORDELING

5.1    Artikel 47a van de Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van de klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.

5.2    Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het Hof van Discipline onder meer de volgende uitgangspunten:

I.    Indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en op het eerste gezicht verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;

II.    Indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of op het eerste gezicht geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;

III.    Is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekort geschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven  het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling;

IV.    In andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder;

V.    Voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en de een beslissing op het verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.

5.3    De raad leidt uit het verzoek tot voortzetting van de deken af dat deze slechts voortzetting van de klacht op klachtonderdeel e) wenst; de kwestie van de te betalen incassokosten alsmede de verschuldigde incassoprovisie in geval van overtreding van de spelregels (‘boetebeding’). 

5.4    De raad is van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang die voortzetting van behandeling van dat deel van de klacht vergen. De kwestie raakt immers aan de kernwaarde financiële integriteit, zoals omschreven in artikel 10a van de Advocatenwet. De raad acht het bovendien wenselijk dat over de incassovoorwaarden en het daarin opgenomen boetebeding een tuchtrechtelijke uitspraak wordt gedaan, mede vanwege de (uit de dossierstukken ook blijkende) eerder gedane verschillende wisselende civiele uitspraken op dat punt.

5.5    De raad ziet geen redenen van algemeen belang bij voortzetting van de overige klachtonderdelen (a t/m d), mede gelet op het feit dat verweerder te kennen heeft gegeven naar aanleiding van de visie van de deken aanpassingen te hebben doorgevoerd.

5.6    Gelet op dit alles is de raad van oordeel dat de behandeling van de klacht, beperkt tot klachtonderdeel e, om redenen van algemeen belang moet worden voortgezet.

5.7    De raad bepaalt op grond van artikel 47a lid 4 van de Advocatenwet dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam voor het vervolg van de zaak als klager wordt aangemerkt. Dit betekent dat de deken opgeroepen moet worden voor de voortgezette behandeling.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    beslist dat de behandeling van de klacht, waar het betreft klachtonderdeel e), zal worden voortgezet om redenen van algemeen belang;

-    beslist dat de behandeling van de klacht, waar het betreft klachtonderdelen a) t/m d), niet zal worden voortgezet;

-    bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam zal worden opgeroepen voor de voortgezette behandeling van (dat deel van) de klachtzaak;

-    houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.