ECLI:NL:TADRSGR:2021:121 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-764/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:121
Datum uitspraak: 28-06-2021
Datum publicatie: 28-06-2021
Zaaknummer(s): 20-764/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerster een getuige in een eerdere zaak heeft beïnvloed ongegrond. In de tuchtprocedure is de betreffende getuige gehoord door de raad.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 juni 2021 in de zaak 20-764/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

1.    (…)

2.    (…)

klagers

gemachtigde: (…)

over:

verweerster

gemachtigde: mr. O.G. Trojan

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 6 februari 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 12 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K035 2020 ar/jh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 maart 2021. Daarbij waren klagers, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig. Tijdens de zitting op 15 maart 2021 hebben klagers een verzoek tot wraking van de raad ingediend. Van de behandeling op 15 maart 2021 is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    Bij beslissing van 8 april 2021 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard.

1.5    Op 17 mei 2021 is de mondelinge behandeling van de klachtzaak via een videoverbinding voortgezet. Tijdens die zitting is een getuige gehoord. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 en van de in de processen-verbaal genoemde stukken.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klagers zijn vennoten (geweest) van een transportbedrijf (hierna: de vof). De vof heeft als subcontractor van PostNL brief- en pakkettenpost van PostNL bezorgd.

2.3    Op 10 mei 2014 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen PostNL en de vof ter afhandeling van een tussen hen gerezen zakelijk geschil en ter continuering van  de samenwerking.

2.4    Op 22 september 2015 is de vof in staat van faillissement verklaard. Op 21 juni 2018 heeft de curator de vorderingen van de vof op PostNL, met toestemming van de rechter-commissaris, overgedragen aan klagers. In juli 2018 is het faillissement van de vof opgeheven bij gebrek aan baten.

2.5    Naar aanleiding van een verzoek van klagers heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor gelast. In dat verband zijn op 5 en 26 september 2019 getuigen gehoord. Op 5 september 2019 is een aantal medewerkers van PostNL gehoord, onder wie de heer P. Verweerster en haar gemachtigde waren bij het getuigenverhoor op 5 september 2019 als advocaten van PostNL aanwezig. 

2.6    De heer P heeft op 5 september 2019 onder meer het volgende verklaard:

“Ter voorbereiding op dit verhoor heb ik enkele e-mails teruggezocht en ook gevonden. Ik heb verder inhoudelijk geen contact gehad over dit verhoor. Ik heb wel mijn manager en de afdeling juridische zaken daarover geïnformeerd.”

2.7    Recherchebureau V heeft op verzoek van klagers een rapport opgesteld. In het rapport van 9 december 2019 is onder meer het volgende geschreven:

“(…) Bevindingen

In het kader van dit onderzoek vervoegde rapporteur zich op 5 september 2019 bij de Rechtbank (…). Onder zaaknummer (…) vonden die dag de voorlopige getuigenverhoren (ex artikel 186 RV) plaats in de zaak [klagers] (…) contra PostNL (…).

Op enig moment werd door de Rechter Commissaris ter zake gehoord, [medewerker PostNL]. Gedurende dit verhoor kreeg [medewerker PostNL] vragen, betrekking hebbende op de rol, gemaakte afspraken en/of verrichte handelingen door [de heer P], welke getuige aansluitend aan [medewerker PostNL] zou worden gehoord.

Mede in verband met de eerdere verdenkingen (…), dat de opgeroepen getuigen van tevoren waren geïnstrueerd door de verdediging van PostNL viel het mij rapporteur op dat een van de advocaten van PostNL, [verweerster], aldaar ook aanwezig, op het moment dat er vragen werden gesteld over [de heer P], de volgende te horen getuige dus, haar telefoon ter hand nam en ogenschijnlijk daarop druk tekst begon in te typen.

Aangezien ik rapporteur ernstig rekening hield met het (opnieuw) instrueren of afstemmen via sms of whatsapp met de getuige [de heer P] voor zijn aankomende getuige verhoor ten einde gewenste antwoorden te kunnen geven op de vragen van de rechter commissaris over zijn rol, gemaakte afspraken en/of zijn handelen, begaf ik rapporteur mij buiten de rechtszaal terwijl [verweerster] nog aan het typen was. Het viel mij op dat [de heer P] die ik aldaar in de hal zag zitten, op dat moment aandachtig zijn telefoon bekeek. lk kon vervolgens zien dat [de heer P] een bericht las op zijn telefoon gevolgd door het intypen van een tekst als mogelijk antwoord op dat bericht. lk kon niet zien wat de inhoud van die berichten was.

De handelingen die ik rapporteur waarnam waren voor mij reden mr. S(…), advocaat van [klagers] van mijn bevindingen in kennis te stellen. (…)”

2.8    Op 20 december 2019 hebben klagers PostNL gedagvaard. Aan de ingestelde vordering ligt de stelling ten grondslag dat PostNL jegens de vof en klagers tekort is geschoten en schadeplichtig is.

2.9    Bij vonnis van 16 december 2020 heeft de rechtbank de vordering afgewezen. Klagers hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het vonnis vormt onderdeel van het klachtdossier.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster dat zij één van de getuigen, de heer P, heeft beïnvloed.

3.2    De stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag hebben gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De  raad stelt voorop dat in deze zaak uitsluitend wordt geoordeeld over de vraag of verweerster onbetamelijk heeft gehandeld door het beïnvloeden van de heer P op 5 september 2019.

5.2    Klagers stellen dat verweerster tijdens het getuigenverhoor op 5 september 2019 via haar telefoon contact heeft gelegd met de heer P. Verweerster was op dat moment aanwezig in de rechtszaal bij het verhoor van een andere getuige en de heer P zat op de gang te wachten tot hij naar binnen zou worden geroepen om een verklaring af te leggen. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben klagers enerzijds gesteld dat zij hebben waargenomen dat verweerster tijdens de zitting op 5 september 2019 met haar telefoon in de weer was en anderzijds verwezen naar het rapport van Recherchebureau V zoals hiervoor weergegeven in 2.7.

5.3    Verweerster heeft op de zitting van 15 maart 2021 aan de raad laten weten dat zij niet uitsluit dat zij tijdens de zitting haar telefoon heeft vastgehad. De heer P heeft tijdens het verhoor door de raad op 17 mei 2021 verklaard dat hij op 5 september 2019 van 13.00 uur tot ongeveer 15.30 uur heeft moeten wachten buiten de rechtszaal en dat hij toen op zijn telefoon aan het werk was.

5.4    Het is dus niet onaannemelijk dat de waarnemingen van klagers in de zittingzaal op 5 september 2019 en de in het rapport van Recherchebureau V beschreven waarnemingen in en buiten de zittingszaal in zoverre accuraat zijn geweest, voor zover althans daaruit blijkt dat verweerster haar telefoon tijdens de zitting heeft vastgehad. Klagers zijn er echter niet in geslaagd om aan te tonen (of zelfs maar aannemelijk te maken) dat verweerster en de heer P op dat moment contact met elkaar hadden, laat staan dat klagers erin zijn geslaagd om aan te tonen (of zelfs maar aannemelijk te maken) dat verweerster de heer P heeft beïnvloed. De raad licht dit toe.

5.5    De redenering van klagers komt er in de kern op neer dat de verklaring die de heer P op 5 september 2019 heeft afgelegd, afgezet tegen de verklaring van een andere getuige en in de context van de procedure, niet anders tot stand kan zijn gekomen dan door beïnvloeding van de heer P door verweerster.

5.6    Ter zitting van de raad zijn zowel verweerster (als procespartij) als de heer P (als getuige) gehoord. De verklaringen die verweerster en de heer P bij de raad hebben afgelegd geven geen steun voor de stelling van klagers.

5.7    Verweerster heeft op de zitting van 15 maart 2021 verklaard dat zij tijdens de zitting op 5 september 2019 geen contact heeft gehad met de heer P. Van de zijde van verweerster is verder aangevoerd dat zij en haar gemachtigde, beiden advocaat van PostNL in het geschil met klagers, voor het verhoor op 5 september 2019 geen contact hebben gehad met de getuigen, onder wie de heer P. Volgens de onweersproken verklaring van de zijde van verweerster heeft het contact met de getuigen op 5 september 2019 zich beperkt tot een korte ontvangst door de gemachtigde van verweerster in de hal van de rechtbank, waarna de gemachtigde de getuigen in het zicht van klagers en hun advocaat direct verzocht om zich van beide partijen af te zonderen en geen onderling contact te hebben. Verweerster heeft de getuigen toen niet gesproken.

5.8    De heer P heeft tijdens het verhoor op 5 september 2019 laten weten dat hij “geen inhoudelijk contact” had gehad over dat verhoor. Als beëdigde getuige bij de raad heeft de heer P op 17 mei 2021 verklaard dat hij, tot hij betrokken raakte bij deze klachtzaak, nog nooit van verweerster had gehoord en dat hij geen contact met verweerster heeft gehad voor of op 5 september 2019. Volgens de heer P heeft verweerster hem niet gebeld, ge-sms’t, geappt, of op welke wijze dan ook contact gezocht.

5.9    Ook het vonnis in de civiele zaak geeft geen steun aan de stelling van klagers dat verweerster op (of omstreeks) 5 september 2019 de verklaring van de heer P heeft beïnvloed.

5.10    Op grond van het voorgaande stelt dat raad vast dat klagers hun stelling dat verweerster de heer P op of omstreeks 5 september 2019 heeft beïnvloed tot het afleggen van een bepaalde verklaring niet voldoende feitelijk hebben onderbouwd. De klacht is daarom ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2021.