ECLI:NL:TADRSGR:2021:12 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-816/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:12
Datum uitspraak: 06-01-2021
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): 20-816/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerder tekort is geschoten in de behartiging van klagers belangen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 januari 2021 in de zaak 20-816/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 27 oktober 2020 met kenmerk R 2020/72 cij/gh, door de raad ontvangen op 28 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is in het verleden bijgestaan door mr. B. In september 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen mr. B. Deze klacht is door de tuchtrechter bij beslissing van 22 mei 2017 gegrond verklaard.

1.2    Klager heeft mr. B  (vervolgens) aansprakelijk gesteld. Verweerder heeft klager bijgestaan in die kwestie.

1.3    Op 9 augustus 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager het volgende geschreven:

“Op 8 augustus jl. hadden wij een bespreking in uw kwestie met mr. B.

Ik heb u verteld dat ik contact heb gehad met [dhr. O], werkzaam bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [mr. B] [verzekeraar]. [Dhr. O] vertelde mij dat hij nauwelijks informatie heeft over uw aansprakelijkstelling van [mr. B]. (…)

Ik heb u verteld dat de wet nu eenmaal geen mogelijkheid biedt aan een slachtoffer van een advocaat om diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar rechtsreeks te benaderen c.q. aan te spreken. (…)

U vertelde mij dat u dit niet kunt bevatten en ook niet kunt accepteren. U wilde niet dat ik [dhr. O] zou benaderen zodat u in elk geval de mogelijkheid heeft dat [verzekeraar] uit coulance een betaling aan u verzorgt. U wilde ‘geen aalmoes’ en vertelde mij dat u navraag zou doen naar de juistheid van mijn juridisch oordeel. (…)

Sterk samengevat: de wet beidt nu eenmaal geen mogelijkheid voor een rechtstreekse vordering op de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. (…)

Tot slot: mocht [mr. B] onverwacht toch weer in beeld komen, kunnen wij heb uiteraard opnieuw aanspreken. Het vonnis van de rechtbank te Rotterdam is in elk geval 20 jaar geldig.”

1.4    Op 27 oktober 2019 heeft klager in een bericht aan verweerder het volgende geschreven:

“Zoals eerder geschreven na het bestuderen van het dossier er komen meer vragen dat ik steeds geen antwoord voor kan vinden. Hoewel op 27-05-2019 hebben we elkaar op uw kantoor gesproken en u had geprobeerd mij overtuigen, maar helaas werd alleen maar onduidelijker en onbegrijpelijke verhaal/proces.”

Klager heeft in het vervolg van de e-mail verschillende vragen aan verweerder gesteld.

1.5    Op 8 november 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager het volgende geschreven:

“U heeft mij, op 27 oktober 2019, een uitgebreide brief gezonden met daarin een groot aantal (29!) vragen.

Uit uw e-mail begrijp ik dat u met meerdere juridisch adviseurs over de kwestie met [mr. B] heeft gesproken.

Ik ben uiteraard bereid de bij u bestaande onduidelijkheden te verhelderen en uw vragen met u te bespreken. Het lijkt mij dan wel het meest praktisch als wij een afspraak plannen waarbij u zich door één van uw juridisch adviseurs laat vergezellen.”

1.6    Op 11 november 2019 en 4 december 2019 heeft klager aan verweerder geschreven dat hij graag een schriftelijke reactie op zijn e-mail van 27 oktober 2019 ontvangt.

1.7    Op 18 december 2019 heeft verweerder gereageerd op de e-mail van klager van 27 oktober 2019. In zijn e-mail heeft verweerder onder meer geschreven:

“Ad c)

Over de juridische mogelijkheden nadien hebben wij meermalen gesproken. Wat u niet wil en kan accepteren is het juridisch gegeven dat er geen rechtstreekse juridische actie mogelijk is tegen de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [mr. B]. Ik ben het geheel met u eens dat het vrij onbegrijpelijk is, maar de juridische realiteit is nu eenmaal zo. U zult begrijpen dat ik die niet kan veranderden. (…)

In die contacten heb ik ook “gedreigd” met het starten van een procedure. Dat was met name bedoeld om toch nog beweging in de kwestie te krijgen en te bezien of er enige bereidheid bestond (aan de zijde van de verzekeraar) om u tegemoet te komen.

Die bereidheid bleek uiteindelijk ook aanwezig, maar u heeft mij geen toestemming gegeven daar nader over met verzekeraar te spreken. (…)

U meldt zelf dat mijn uitleg “totaal onbegrijpelijk” voor u was. Ik meen dat dat niet geheel juist is. U begreep wel wat ik verwoordde, maar wilde de inhoud daarvan eenvoudigweg niet accepteren.”

1.8    Op 14 januari 2020 heeft klager gereageerd en onder meer het volgende geschreven:

“Uw email heb ik een paar keer gelezen maar steeds kan ik niet het antwoord op mijn meest belangrijke vragen op uw e-mail terug vinden. Het lijkt dat mijn email wordt door u zelf niet gelezen.

Onder Ad c heeft u het verhaal niet naar de waarheid geschreven. Volgens mij probeert u nu het verhaal omdraaien!”

1.9    Diezelfde dag heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij verweerders kantoor.

1.10    Verweerder heeft op 22 januari 2020 gereageerd op de tegen hem ingediende klacht.

1.11    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en gesteld dat verweerder zijn vragen van 27 oktober 2019 nog steeds niet heeft beantwoord. Klager heeft zijn vragen herhaald.

1.12    Verweerder heeft op 3 februari 2020 gereageerd en onder meer geschreven:

“Ik meen allereerst dat ik u op correcte wijze heb bericht welke uw juridische positie is. U heeft mij kenbaar gemaakt dat u die juridische inschatting niet deelt en dat u adviseurs heeft die dat met u eens zouden zijn.

Welnu: dan is het erg simpel. Die adviseurs moeten hun standpunt aan mij kenbaar maken óf zij moeten uw belangen verder rechtstreeks behartigen in contacten met [mr. B] dan wel zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. U kunt niet van mij verwachten dat ik mijn juridisch standpunt aanpas aan uw (niet gefundeerde) andersluidende oordeel en een procedure aanvang waarvan ik verwacht dat u die zult verliezen.

U komt met een grote hoeveelheid “concrete vragen” waarvan u verwacht dat ik die alle puntsgewijs beantwoord. Ik voel daar weinig voor. Daarbij is vooral van belang dat ieder antwoord (nu u die onbevredigend zal vinden) weer aanleiding geeft voor verdere vragen en reactieverzoeken. Ik meen dat wij er beiden veel verstandiger aan doen om “gewoon” met elkaar in gesprek te komen. (…)

Niettegenstaande het feit dat ik daar weinig van verwacht, zal ik de door u geformuleerde vragen hieronder kort bespreken. (…)

Veel van uw vragen/standpunten miskennen dat de verzekeraar alleen een rechtsverhouding heeft met [mr. B] en niet met u. Er is juridisch géén mogelijkheid de verzekeraar ([verzekeraar]) rechtstreeks aan te spreken. (…)

Juist omdat uw situatie erg wrang valt te noemen, heb ik (ondanks het ontbreken van de mogelijkheid om [verzekeraar] rechtstreeks juridisch aan te spreken) contact gezocht met [verzekeraar]. (…) De contacten hebben geleid tot de bereidheid een coulance-regeling na te streven. Dat wilde u echter niet.

Ik heb u gewezen op het feit dat het vonnis dat door de rechtbank te Rotterdam is gewezen een gelding heeft gedurende 20 jaar. [mr. B] is momenteel onvindbaar. Mocht hij toch weer verschijnen, dan kunt u een (andere) advocaat vragen het vonnis ten uitvoer te laten brengen.”

1.13    Mr. S, klachtenfunctionaris bij verweerders kantoor, heeft op 4 februari 2020 voorgesteld een afspraak te maken voor een bespreking. Een bespreking heeft echter niet plaatsgevonden.

1.14    Mr. S heeft op 3 maart 2020 zijn visie op klagers klacht gegeven. Mr. S is van mening dat verweerder klagers belangen naar behoren heeft behartigd. 

1.15    Op 2 juli 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager, verweerder en de deken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder is tekort geschoten in de belangenbehartiging van klager. Klager heeft door verweerders werkwijze zijn rechten niet terug gekregen. Verweerder geeft geen duidelijk antwoord op vragen van klager. Door verweerders verkeerde of onnodige adviezen is klager geen stap verder dan twee jaar terug. Verweerder heeft te weinig gedaan in de aanpak tegen de verzekeraar van klagers ex-advocaat. Klagers klacht over verweerder is op een zeer oneerlijke manier behandeld door de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor.

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt dat van enig tekortschieten geen sprake is geweest. De eindconclusie in klagers zaak is onbevredigend, maar ook juist. Overigens is het niet zo dat klager geen stap verder is gekomen: klager beschikt thans over een veroordelend vonnis, waarin voor recht is verklaard dat mr. B onrechtmatig heeft gehandeld jegens klager en waarin een voorschotbedrag van € 10.000,- is toegekend.

3.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    Klager verwijt verweerder dat hij tekort is geschoten in de behartiging van klagers belangen. Het is de voorzitter op grond van de overgelegde stukken echter niet gebleken dat verweerder te kort geschoten is.

4.2    Voor klager voelt het misschien alsof hij geen stap verder is gekomen, maar de voorzitter is van oordeel dat dit niet juist is. Klager heeft immers een vonnis dat kan worden geëxecuteerd zodra mr. B weer traceerbaar blijkt. De voorzitter is van oordeel dat het niet aan verweerders werkwijze kan worden verweten dat klager bovengemeld vonnis thans niet kan executeren en ook niet dat mr. B onvindbaar is.

4.3    Ook is het juist dat, hoewel onbevredigend, het wettelijk gezien niet mogelijk is de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. B rechtstreeks aan te spreken. Verweerder heeft klager daarover geïnformeerd en heeft uiteengezet wat mogelijk was. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder klager verkeerde of onnodige adviezen heeft gegeven. Ook is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder geen (duidelijke) antwoorden op vragen van klager heeft gegeven.

4.4    Klager heeft te kennen gegeven andere juridische adviseurs ingeschakeld te hebben. Het staat klager uiteraard vrij om met hen verder te gaan in deze kwestie. Verweerder is echter niet gehouden klager verder bij te staan. Op basis van de overgelegde stukken is de voorzitter van oordeel dat verweerder klager duidelijk heeft uitgelegd wat de juridische mogelijkheden zijn. Ook heeft hij nog voorgesteld om in gesprek te gaan met de verzekeraar, maar daar heeft klager geen toestemming voor gegeven. De voorzitter is, alles overwegende, van oordeel dat verweerder klagers belangen op een juiste en correcte wijze heeft behartigd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager is de voorzitter niet gebleken.

4.5    De voorzitter zal klagers verwijt jegens mr. S buiten beschouwing laten, nu klager een klacht tegen verweerder heeft ingediend en niet tegen mr. S.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2021.