ECLI:NL:TADRSGR:2021:11 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-825/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2021:11
Datum uitspraak: 06-01-2021
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): 20-825/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen verweerster in haar hoedanigheid als bijzondere curator kennelijk ongegrond. Het stond verweerster in die hoedanigheid vrij om met klagers kinderen te spreken. Dat door die gesprekken ernstige schade is ontstaan bij klagers kinderen is de voorzitter op geen enkele wijze gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 januari 2021 in de zaak 20-825/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 20 oktober 2020 met kenmerk R 2020/68 edl/gh, door de raad ontvangen op 23 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld (geweest) in een geschil over de omgang met hun minderjarige kinderen.

1.2    De rechtbank Rotterdam heeft op 17 januari 2019 een beschikking gewezen. De ex-partner van klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beschikking.

1.3    Bij brief van het gerechtshof Den Haag van 22 november 2019 is verweerster (die eerder als bijzondere curator was opgetreden) opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 29 november 2019.

1.4    In de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 15 januari 2020 is opgenomen dat van de bijzondere curator stukken zijn binnengekomen en dat de bijzondere curator aanwezig was bij de mondelinge behandeling op 29 november 2019.

1.5    Op 25 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.6    De rechtbank Rotterdam heeft op 15 juni 2020 een beschikking gewezen over de (verlenging van de) ondertoezichtstelling van de kinderen van klager. Verweerster is door de rechtbank als belanghebbende aangemerkt. In de beschikking is opgenomen:

“Ter zitting van 29 november 2019 bij het gerechtshof te Den Haag is tussen de ouders en [verweerster], in haar hoedanigheid als bijzondere curator, afgesproken dat [verweerster] gezin zou ondersteunen bij het opstarten van de zorgregeling. (…)

In de afgelopen periode heeft de bijzondere curator getracht een bemiddelende rol te vervullen tussen de beide ouders. Hoewel zij hiervoor niet formeel was benoemd, is dit bij de behandeling van de zaak bij het gerechtshof Den Haag wel afgesproken. (…) Hoewel de vader heeft aangegeven dat hij een bijzondere curator niet nodig vindt, acht de kinderrechter (…) het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de bijzondere curator ook in de komende periode haar rol zal blijven vervullen.

De kinderrechter zal [verweerster] (…) tot bijzondere curator van de kinderen benoemen (…)

De kinderrechter zal bepalen dat deze benoeming geldt gedurende de ondertoezichtstelling, te weten tot 16 december 2020.“

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft zonder mandaat van de rechtbank en zonder kennisgeving aan en/of toestemming van een gezaghebbende ouder met klagers kinderen gesproken en nogmaals willen spreken.

b)    Verweerster heeft ernstige schade toegebracht aan klagers kinderen door gesprekken met die minderjarige kinderen te voeren zonder enige of voldoende pedagogische of kindpsychologische kennis dan wel scholing.

2.2    Ter onderbouwing van de klacht heeft klager het volgende gesteld. Verweerster heeft bij een zaak aangaande een OTS-verlenging gefungeerd als bijzondere curator. Zij heeft in deze hoedanigheid met klagers kinderen gesproken. Na beëindiging van haar opdracht door de rechtbank heeft zij in aanloop naar een hoger beroep in een zaak over een zorgregeling, zonder kennisgeving aan en zonder toestemming van klager als gezaghebbende vader, nogmaals met de kinderen gesproken. Inmiddels dient de volgende zaak aangaande wederom een OTS-verlenging. Verweerster is hierin niet benoemd als bijzondere curator. Toch gaf zij opnieuw aan om, wederom zonder kennisgeving en zonder toestemming van klager als gezaghebbende vader, met de kinderen te gaan praten. Pas na een uitdrukkelijke schriftelijke waarschuwing van klager heeft zij hier tijdelijk vanaf gezien. Daarnaast zijn de gesprekken die verweerster met de kinderen voert in de beleving van klager enorm schadelijk voor de kinderen.

2.3    Klager wil dat verweerster zich terugtrekt in elke zaak waar hij of zijn kinderen bij betrokken zijn. Ook wenst klager een verbod voor verweerster om in de toekomst als bijzondere curator op te treden. Verder wil hij excuses van verweerster voor haar manier van handelen richting klager en zijn kinderen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster stelt dat zij als bijzondere curator een bemiddelende taak heeft naar ouders toe. Zij heeft echter geen verplichting om de ouders te informeren wanneer een gesprek wordt gevoerd. Toestemming is al helemaal niet nodig, omdat de toestemming volgt uit de benoeming.

3.2    Verweerster stelt dat zij door de rechtbank is benoemd tot bijzondere curator. Bij de instelling van een rechtsmiddel herleeft de taak van de bijzondere curator. Van de bijzondere curator wordt verwacht dat hij of zij opnieuw in contact treedt met de minderjarigen.

3.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen verweerster in haar hoedanigheid als bijzondere curator. De voorzitter stelt voorop dat in vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is bepaald dat het tuchtrecht, zoals geregeld in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet, ook van toepassing is als een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid. Dit betekent dat een advocaat zich bij de vervulling van de taak als bijzondere curator dient te gedragen op een wijze die een behoorlijk advocaat betaamt en die het vertrouwen in de advocatuur niet schaad. Uitsluitend indien de advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd en hij derhalve handelt in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt, kan deze advocaat een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Daarvan zal eerst bij een ernstig disfunctioneren sprake kunnen zijn. Relevant daarbij is ook dat het functioneren van een bijzondere curator primair dient te worden beoordeeld door de rechtbank. Het is immers de rechtbank die een bijzondere curator benoemt en ook kan ontslaan. Dit laatste geldt ook voor het gerechtshof in de fase van het hoger beroep.

Klachtonderdeel a

4.2    Klager verwijt verweerster dat zij zonder mandaat van de rechtbank en zonder kennisgeving aan of toestemming van een gezaghebbende ouder met de kinderen heeft gesproken en nogmaals wilde spreken.

4.3    Vaststaat dat verweerster in de aanloop naar de zitting bij het gerechtshof met de kinderen van klager heeft gespreken. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat het bijzondere curatorschap herleeft op het moment dat hoger beroep wordt ingesteld. Ervan uitgaand dat verweerster in eerste aanleg van deze procedure inderdaad als bijzondere curator was benoemd, hetgeen klager in zijn klacht ook stelt, was verweerster dat dus ook automatisch in hoger beroep. In dat kader stond het verweerster vrij met de kinderen te spreken. Daarvoor had zij klagers toestemming niet nodig, noch hoefde zij hem hiervan in kennis te stellen.

4.4    De voorzitter overweegt dat niet gebleken is dat verweerster in de periode na het hoger beroep benoemd was als bijzondere curator. Het is dus niet zo dat zij in aanloop naar de zitting op 11 juni 2020 uit dien hoofde met de kinderen kon spreken. Uit de overgelegde beschikking van 15 juni 2020 blijkt echter dat tijdens de zitting in hoger beroep met klager en zijn ex-partner is afgesproken dat verweerster een bemiddelende rol zou blijven spelen om te proberen de zorgregeling vlot te trekken. Het is voorstelbaar dat het in dat kader ook nodig was om met de kinderen te spreken. De voorzitter is van oordeel dat verweerster er, gezien deze afspraak, van uit mocht gaan dat zij ook contact op mocht nemen met kinderen als ware zij nog de bijzondere curator. Bovendien heeft dit laatste contact uiteindelijk niet plaatsgevonden, althans in ieder geval niet vóórdat zij weer als bijzondere curator is benoemd.

4.5    Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.6    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht – die door klaagster uitdrukkelijk is betwist – op klager rust. Dat betekent in dit geval dat klager dient aan te tonen dat verweerster ernstige schade heeft toegebracht aan klagers minderjarige kinderen door het voeren van gesprekken zonder enige of voldoende pedagogische of kindpsychologische kennis. Klager heeft zijn klacht niet onderbouwd met enig bewijs. De juistheid van klagers stelling is dan ook op geen enkele wijze gebleken. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Conclusie

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

4.8    Gelet op de voorgaande ziet de voorzitter – voor zover daar al mogelijkheden toe zijn binnen het tuchtrecht – geen aanknopingspunten voor het honoreren van de onder 2.3 genoemde wensen van klager.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2021.