ECLI:NL:TADRSGR:2020:91 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-195/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:91
Datum uitspraak: 13-05-2020
Datum publicatie: 15-07-2020
Zaaknummer(s): 20-195/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hoewel de advocaat er goed aan had gedaan de in overleg met zijn cliënt gekozen aanpak schriftelijk vast te leggen, valt hen daarvan, gelet op de langdurige samenwerking en de veelvuldige contacten tussen klager en verweerder, de tussentijdse goedkeuring van klager van de door verweerder in te dienen processtukken en de wijze van declareren, tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Op een advocaat rust een inspanningsverplichting. Advocaat heeft het standpunt van zijn cliënt steeds uitvoerig gemotiveerd ingebracht en ter goedkeuring aan zijn cliënt voorgelegd. Excessief declareren niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 13 mei 2020 in de zaak 20-195/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 maart 2020 met kenmerk K143 2019 ar/cw, door de raad ontvangen op 13 maart 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    X heeft in haar hoedanigheid van interieurarchitect werkzaamheden verricht  ten behoeve van de verbouwing van het woonhuis van klager. Tussen klager en X is een geschil ontstaan over een door klager onbetaald gelaten factuur ten bedrage van € 6.900,-. Klager heeft zich op 14 maart 2015 tot verweerder gewend.

1.2    Verweerder heeft per email van 23 maart 2015 het volgende aan klager geschreven:

“Zoals afgesproken bevestig ik hierbij dat ik u graag bijsta in het gerezen geschil tussen u en de door u ingeschakelde architect. Door mij zal een uurtarief gehanteerd worden van € 240,00. (…..). Wij spraken af dat ik pas werkzaamheden zal verrichten, zodra er een procedure aanhangig is gemaakt door uw wederpartij. (….)”.

1.3    X heeft op 30 augustus 2016 klager gedagvaard en betaling van de onbetaald gelaten declaratie van € 6.900,- gevorderd. Verweerder heeft namens klager verweer gevoerd en een reconventionele vordering ingesteld.

1.4    Op 25 januari 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Hierna is door verweerder namens klager een conclusie van dupliek in conventie en conclusie van repliek in reconventie genomen.

1.5    De kantonrechter heeft bij vonnis van 26 juli 2017 de vordering van X toegewezen en de reconventionele vordering van klager afgewezen, met veroordeling van klager in de proceskosten. Verweerder heeft het vonnis van de kantonrechter per email van 3 augustus 2017 aan klager toegezonden.

1.6    Klager heeft per email van 5 augustus 2017 het volgende geschreven:

“Inmiddels heb ik het vonnis doorgelezen. Ik verzoek u om de concept memorie van grieven voor hoger beroep op te stellen.”

1.7    Verweerder heeft vervolgens namens klager appel ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. Verweerder heeft op 7 november 2017 namens klager een memorie van grieven bij het gerechtshof ingesteld.

1.8    Klager heeft per email van 22 maart 2018 aan verweerder bericht dat hij van het constructiebureau bouwtekeningen uit 2013 had ontvangen, welke tekeningen hem de aandacht waard leken.

1.9    Het gerechtshof heeft de zaak op 13 maart 2018 aangehouden tot 11 september 2018 en vervolgens op 11 september 2018 tot 4 december 2018.

1.10    Verweerder heeft op 18 oktober 2018 een opzet van zijn spreekaantekeningen aan klager toegezonden. Klager heeft per email van 24 oktober 2018 aan verweerder verzocht om hem de uitgewerkte spreekaantekeningen medio november 2018 te doen toekomen, ook al zou de datum van de comparitie pas in december 2018 worden bepaald. Verweerder heeft zijn spreekaantekeningen op 22 november 2018 aan klager toegezonden en de bouwtekeningen opgevraagd. Klager heeft op 25 november 2018 gereageerd op de concept spreekaantekeningen en de bouwtekeningen aan verweerder toegezonden.

1.11    Verweerder heeft in de periode van 6 oktober 2016 tot 3 december 2018 achttien declaraties verzonden van in totaal € 27.423,94 exclusief BTW en kosten. Klager heeft de facturen tot september 2018 voldaan en de  facturen van september tot en met december 2018 ten bedrage van € 6.679,20 onbetaald gelaten. Klager heeft zich per email van 15 oktober 2018 beklaagd over de kosten van de procedure. Klager schreef hierover het volgende:

“Intussen leggen de kosten van het proces telkens weer beslag op een fors deel van mijn pensioeninkomen”.

1.12    Verweerder heeft per email van 18 oktober 2018 aan klager bericht dat hij naast de reeds verzonden urenspecificaties bereid is om een nadere uitleg te geven van zijn werkzaamheden.

1.13    Klager heeft per email van 17 december 2018 te kennen gegeven dat de zaak zijns inziens niet goed liep en om een gesprek met verweerder verzocht. Hij verzocht verweerder voorts zich tussentijds niet met de zaak van klager bezig te houden.

1.14    Het gerechtshof heeft bij tussenarrest van 18 december 2018 een comparitie van partijen op 29 januari 2020 bepaald. 

1.15    Op 14 januari 2019 heeft een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden, tijdens welk gesprek klager zich heeft beklaagd over het optreden van verweerder. Verweerder heeft daarop te kennen gegeven vanwege de ontstane vertrouwensbreuk niet langer voor klager te kunnen optreden. Verweerder heeft per email van 18 januari 2019 bevestigd zijn werkzaamheden voor klager te beëindigen.

1.16    Verweerder heeft per email van 28 januari 2019 onder meer het volgende geschreven:

“Aangezien u tot op heden weigert mijn openstaande declaraties te voldoen, beroep ik mij op mijn retentierecht. Dit betekent dat ik het dossier onder mij zal houden totdat de declaraties zijn voldaan”. 

1.17    Op 29 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager onvoldoende geïnformeerd over de aanpak van de zaak, de duur van de procedure en de te verwachtten werkzaamheden met de daaraan verbonden kosten.

b)    Verweerder heeft de belangen van klager onvoldoende zorgvuldig behartigd.

c)    Verweerder heeft excessief gedeclareerd.

d)    Verweerder heeft zich als advocaat onttrokken waardoor klager hoge kosten voor een nieuwe advocaat moet maken.

e)    Verweerder heeft geweigerd het dossier aan klager te retourneren.

Klager heeft ter toelichting op zijn klacht onder meer het volgende naar voren gebracht:

2.2    Verweerder heeft vooral op afstand voor klager gewerkt. Er heeft weinig (telefonisch) overleg plaatsgevonden. Verweerder stond erg afwijzend tegenover de steeds kritisch wordende vragen van klager. Verweerder maakte graag gebruik van de notities van klager, zonder deze goed in zijn eigen argumentatie te integreren. Verweerder heeft in de procedure geen foto’s of tekeningen gebruikt. Verweerder heeft deze pas bij zijn spreekaantekeningen tijdens de comparitie van partijen bij het gerechtshof willen overleggen. Dat was te laat. Verweerder heeft pas in zijn memorie van grieven het standpunt van klager goed onderbouwd met een uitgebreide verwijzing naar jurisprudentie. Dit had hij in de procedure in eerste aanleg al moeten doen. Verweerder heeft niet gereageerd op de stelling van de wederpartij dat de bij de memorie van grieven als bijlagen gevoegde notities van klager, vanwege het ontbreken van verwijzingen daarnaar, door het gerechtshof niet beoordeeld dienden te worden. De spreekaantekeningen van 14 pagina’s waren niet bruikbaar omdat tijdens een comparitie van partijen een maximale spreektijd van 10 minuten geldt en voor spreekaantekeningen een maximum omvang van twee A4-tjes.

2.3    Verweerder heeft voor de procedure in eerste aanleg een bedrag van € 13.164,80 in rekening gebracht en voor de procedure in hoger beroep een bedrag van € 19.831,44. Deze declaraties staan niet in verhouding tot de geringe complexiteit van de zaak en het relatief kleine financiële belang en zijn derhalve excessief. De declaraties van verweerder zijn niet duidelijk onderbouwd of gespecificeerd. Verweerder heeft verzoeken om informatie naast zich neergelegd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft onder meer betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Ad onderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de proceskansen en het kostenrisico. Vast staat dat verweerder op 23 maart 2015 aan klager heeft bericht dat hij bereid was hem, zodra hij door de wederpartij zou zijn gedagvaard, als advocaat bij te staan. Verweerder heeft klager toen ook geïnformeerd over de hoogte van het uurtarief waartegen hij bereid was zijn werkzaamheden te verrichten. Voorts staat vast dat klager zich 17 maanden later met een dagvaarding tot verweerder heeft gewend. Verweerder heeft klager vervolgens tegen het in maart 2015 vermelde uurtarief bijgestaan. Hoewel verweerder er goed aan had gedaan om de kansen in de procedure en de in overleg met klager gekozen aanpak van de zaak schriftelijk vast te leggen, blijkt uit het aan de raad overgelegde dossier dat tussen klager en verweerder veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden en dat de processtukken door verweerder steeds ter goedkeuring aan klager zijn voorgelegd. Uit de aan de raad overgelegde emailcorrespondentie van klager aan verweerder blijkt voorts dat er klager op emotionele gronden veel aan gelegen was om de zaak aan de rechter voor te leggen. Uit de email van 5 augustus 2018 volgt dat klager zeer teleurgesteld was in het vonnis van de rechtbank en dat hij verweerder opdracht gaf om een memorie van grieven op te stellen. Klager heeft zich tot zijn mail van 18 oktober 2018 nimmer kritisch uitgelaten over de door verweerder verrichtte werkzaamheden. Verweerder heeft klager periodiek facturen toegezonden, waardoor klager per korte periode is geïnformeerd over de in die periode gemaakte kosten. Gelet op de langdurige samenwerking en de veelvuldige contacten tussen klager en verweerder, de tussentijdse goedkeuring van klager van de door verweerder in te dienen processtukken en de wijze van declareren valt verweerder naar het oordeel van de voorzitter tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

Ad onderdeel b)

4.3    Klager heeft een grote hoeveelheid processtukken aan de raad overgelegd, waaronder de door verweerder namens klager ingediende processtukken. De voorzitter kan niet vaststellen dat de door verweerder namens klager opgestelde processtukken niet voldoen aan de eisen waaraan deze behoren te voldoen. Op een advocaat rust een inspanningsverplichting. Verweerder heeft steeds uitgebreid gemotiveerd het standpunt van klager in rechte ingebracht. Verweerder heeft de processtukken bovendien steeds ter goedkeuring aan klager toegezonden, welke goedkeuring door klager steeds is gegeven. Klager heeft zich nimmer kritisch uitgelaten over de breedsprakigheid van verweerder of het ontbreken van stukken. Het is begrijpelijk dat klager teleurgesteld was in het vonnis van de kantonrechter, maar dat betekent niet dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

Ad onderdeel c)

4.4    De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten. De tuchtrechter waakt enkel tegen excessief declareren. Vast staat dat klager door X in een procedure is gedagvaard, waartegen klager zich in rechte diende te verweren. Tevens staat vast dat de declaraties van verweerder in totaal zijn opgelopen tot een veelvoud van de vordering van X. Dit brengt niet zonder meer met zich mee dat die declaraties excessief zijn. Klager heeft desgevraagd geantwoord dat een minnelijke schikking vanwege emotionele redenen niet tot de mogelijkheden behoorde en verzocht verweerder hem in rechte bij te staan. Klager was bekend met het uurtarief en is door verweerder tussentijds steeds op de hoogte gehouden van de door hem gemaakte kosten. Verweerder heeft zijn declaraties steeds gespecificeerd. Gesteld noch gebleken is dat de door verweerder gedeclareerde werkzaamheden niet zouden zijn verricht. De voorzitter volgt klager niet in zijn stelling dat de gedeclareerde kosten niet in verhouding staan tot de geringe complexiteit van de zaak en het geringe belang. Verweerder heeft immers niet enkel verweer gevoerd tegen de openstaande vordering van X, maar daarnaast ook een reconventionele vordering vanwege door klager geleden schade ingesteld. Daarnaast heeft klager zelf steeds te kennen gegeven dat de zaak voor hem ook emotioneel van groot belang was. De voorzitter is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat er geen sprake is van excessief declareren, zodat dit onderdeel van de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.

Ad onderdeel d)

4.5    Het staat een advocaat in beginsel vrij om een zaak die hij in behandeling heeft genomen neer te leggen, wanneer hij van oordeel is dat de voor die behandeling noodzakelijke vertrouwensrelatie niet meer bestaat. Wederzijds vertrouwen is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening en belangenbehartiging door een advocaat. De advocaat mag zijn opdracht echter niet op een ongelegen moment neerleggen, waardoor de belangen van zijn cliënt zouden kunnen worden geschaad.

4.6    Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk gemaakt dat klager geen vertrouwen meer had in zijn optreden, waardoor hij genoodzaakt was de behandeling van de zaak van klager neer te leggen. Verweerder heeft zijn werkzaamheden op 18 januari 2019 beëindigd, terwijl de comparitie van partijen was bepaald op 29 januari 2020. Klager had derhalve meer dan voldoende tijd om zich tot een andere advocaat te wenden. Dat hiermee mogelijk extra kosten waren gemoeid valt verweerder niet te verwijten.

Ad onderdeel e)

4.7    Het staat een advocaat vrij om zich bij de overdracht van een zaak in geval van een nog openstaande declaratie op het retentierecht te beroepen. Verweerder heeft klager gewezen op de mogelijkheid het betwiste bedrag op de derdengeldenrekening van de deken te storten, waarna het dossier zou worden overgedragen. Niet valt in te zien welk verwijt verweerder hiervan te maken valt.

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans,  [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2020.