ECLI:NL:TADRSGR:2020:86 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-171/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:86
Datum uitspraak: 06-05-2020
Datum publicatie: 06-05-2020
Zaaknummer(s): 20-171/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Niet verstrekken van adres cliënt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 mei 2020 in de zaak 20-171/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 24 februari 2020 met kenmerk R 2020/12 cij/dh, door de raad ontvangen op 25 februari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft op 20 juni 2018 een samenwerkingovereenkomst gesloten met de heer O (hierna: O). In de samenwerkingsovereenkomst is een adres van O genoemd.

1.2    Tussen klager en O is een geschil ontstaan over de samenwerkingsovereenkomst.

1.3    Op 16 mei 2019 heeft verweerder, namens O, een brief gestuurd naar klager. Daarin is onder meer gemeld dat O domicilie kiest aan het kantooradres van verweerder.

1.4    Bij brief van 24 mei 2019 heeft de gemachtigde van klager gereageerd. De gemachtigde van klager heeft in zijn brief onder meer geschreven dat het opvalt dat verweerder het adres van O niet noemt. De gemachtigde van klager heeft er verder op gewezen dat het adres in de samenwerkingsovereenkomst niet het adres is waar O feitelijk verblijft en dat O niet is ingeschreven in de gemeente van beide adressen. De gemachtigde van klager heeft over het onderwerp verder nog het volgende geschreven:

“(…) Ik mag aannemen dat u, ter voldoening van uw zorgplicht/onderzoeksplicht, bent nagegaan waar uw cliënt woonachtig is. Als advocaat dient u bovendien naar derden toe de juiste informatie over uw cliënt te verstrekken. Daar u uw cliënt thans al domicilie laat kiezen te uwen kantore ga ik er van uit dat u de gegevens met betrekking tot de woonplaats/inschrijving van uw cliënt vooralsnog wenst te verhullen. (…)”

1.5    Bij brief van 13 juni 2019 aan verweerder heeft de gemachtigde van klager erop gewezen dat niet gereageerd was op de brief van 24 mei 2019. In de brief heeft de gemachtigde van klager gevraagd of de domiciliekeuze van O ook geldt voor een uit te brengen dagvaarding.

1.6    Op 20 juni 2019 heeft verweerder gereageerd op de brieven van 24 mei 2019 en 13 juni 2019. Verweerder heeft in zijn reactie onder meer geschreven dat een dagvaarding op het adres van zijn kantoor uitgebracht kan worden.

1.7    Op 28 juni 2019 heeft klager O gedagvaard op het adres waar O volgens klager feitelijk verblijft.

1.8    Bij brief van 11 juli 2019 aan verweerder heeft de gemachtigde van klager opnieuw gevraagd om mededeling te doen over het adres waar O is ingeschreven.

1.9    Op 19 juli 2019 heeft verweerder het volgende aan de gemachtigde van klager geschreven:

“(…) U verwijt mij (…) dat ik mij niet voldoende van mijn zorgplicht/onderzoeksplicht heb gekweten. Ik begrijp niet met welk doel u mij dit verwijt maakt. De dagvaarding is betekend en ik heb mij namens cliënt gesteld. In welk belang wordt uw cliënt dan nog geschaad??

Ook al zou ik in beginsel wel gehouden zijn de adresgegevens waarom u vraagt te verstrekken, dan heb ik daarvoor de toestemming van cliënt nodig en die geeft hij niet. (…)”

1.10    Op 4 september 2019 heeft verweerder een conclusie van antwoord ingediend namens O. Daarin is vermeld dat O zonder vaste woon-  of verblijfplaats is en woonplaats kiest op het kantoor van verweerder.

1.11    Op 18 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder is O behulpzaam bij het benadelen van schuldeisers.

b)    Verweerder is niet ingegaan op het verzoek van klager om het adres van O te verstrekken en hij heeft ten onrechte in de conclusie van antwoord gemeld dat O zonder vaste woon- of verblijfplaats is.

c)    Klager gaat ervan uit dat verweerder “bij de verificatie van zijn cliënt” is nagegaan waar zijn cliënt woon- of verblijfplaats houdt. Volgens klager betekent de omstandigheid dat verweerder heeft vermeld dat zijn cliënt geen vaste woon- of verbijftplaats heeft dat hij de rechtbank onjuist heeft voorgelicht.

d)    Verweerder heeft niet integer gehandeld. Het heeft er volgens klager alle schijn van dat verweerder zich voor het karretje van O heeft laten spannen voor wat betreft de wens van O om ongrijpbaar te blijven en zich aan verhaal door zijn schuldeisers te onttrekken.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien (1) de advocaat feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (2) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (1) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    Aan alle klachtonderdelen ligt de stelling ten grondslag dat een advocaat verplicht is om op verzoek van de wederpartij de adresgegevens van zijn cliënt te verstrekken. Deze stelling is onjuist: de op een advocaat rustende plicht tot geheimhouding staat in de weg aan de door klager gestelde verplichting.

Klachtonderdelen a) en d)

4.3    De voorzitter begrijpt dat klager aan deze klachtonderdelen ten grondslag legt dat verweerder door het niet prijsgeven van de woonplaats van O eraan meewerkt dat verhaalsobjecten onbekend en aldus buiten het bereik van schuldeisers blijven. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder daarmee de belangen van klager op onevenredige of onnodige wijze schaadt.

Zoals hiervoor overwogen is het uitgangspunt dat er geen verplichting rust op verweerder om het adres van O te delen met klager. Verweerder heeft daarnaast uitdrukkelijk meegedeeld dat O domicilie heeft gekozen op zijn kantooradres en dat de dagvaarding daar betekend kan worden. Aldus heeft verweerder eraan meegewerkt dat O voor de in te stellen procedure bereikbaar was. Van het onnodig of onevenredig schaden van de belangen van klager door toedoen van verweerder is gelet hierop niet gebleken. Klachtonderdelen a en d zijn onvoldoende feitelijk onderbouwd en daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen b) en c)

4.4    Verweerder is niet verplicht het adres van O met klager te delen. Klachtonderdeel b is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.5    Verweerder heeft aangevoerd dat hij O heeft gevraagd naar zijn woonplaats en dat O daarop heeft geantwoord dat hij geen vaste woon- of verplijfplaats heeft. Dit heeft verweerder vervolgens vermeld in de conclusie van antwoord. Klager heeft zijn stelling dat deze mededeling onjuist is niet feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is ook in zoverre kennelijk ongegrond en ook klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond. 

Conclusie

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2020.