ECLI:NL:TADRSGR:2020:75 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-839/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:75
Datum uitspraak: 30-03-2020
Datum publicatie: 14-04-2020
Zaaknummer(s): 19-839/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van de wederpartij over gedragingen en standpunten in een tegen klager gevoerde procedure ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 maart 2020 in de zaak 19-839/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 29 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 10 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K117 2019 ar/rv van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 februari 2020. Daarbij waren verweerder en zijn kantoorgenoot (…) aanwezig. Klager was – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft een geschil met de client van verweerder. In januari 2019 is verweerder daarover een kort geding procedure tegen klager gestart. De vordering van de client van verweerder is in kort geding afgewezen omdat er nadere bewijsvoering noodzakelijk was, waarvoor een kort geding procedure zich niet leent. 

2.3    Op 28 mei 2019 is op verzoek van verweerder een dagvaarding in de bodemprocedure aan klager betekend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:

a)    In strijd met gedragsregel 6 lid 2 heeft gehandeld door hem, klager, rauwelijks te dagvaarden;

b)    In strijd met gedragsregel 8 heeft gehandeld door in de dagvaarding feitelijke informatie te verstrekken waarvan hij wist of behoorde te weten dat die informatie onjuist was;

c)    In strijd met gedragsregel 7 heeft gehandeld door zich in de dagvaarding onnodig grievend over klager uit te laten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Vooropgesteld wordt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

Klachtonderdeel a)

5.2    Gelet op de inhoud van het kort geding vonnis diende klager er naar het oordeel van de raad reëel rekening te houden dat de client van verweerder ter zake van zijn in kort geding afgewezen vordering een bodemprocedure zou starten zodat hij de mogelijkheid zou hebben nader bewijs te leveren. Gelet hierop bestond er naar het oordeel van de raad voor verweerder geen noodzaak om klager vooraf van zijn voornemen te dagvaarden op de hoogte te stellen. Klager was immers reeds niet bereid geweest om voorafgaand aan het kort geding vrijwillig aan dezelfde vordering van de client van verweerder te voldoen. De klacht is in zoverre ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.3    Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Dat klager een andere visie over de feiten heeft dan de cliënt van verweerder, betekent niet dat het verweerder niet vrij zou staan om de door zijn client aangehangen visie over de feiten te verdedigen en in de dagvaarding naar voren te brengen.

Klachtonderdeel c)

5.4    Hetzelfde geldt ten aanzien van dit klachtonderdeel. Voorstelbaar is dat klager de door klager aangehaalde passages uit de dagvaarding (“[klager] blijft uiterst vaag en lijdt aan een bijzondere vorm van geheugenverlies” en “Overigens maakt [klager] er kennelijk een gewoonte van om een eigen realiteit te scheppen waarbij feiten en bewijzen eenvoudigweg worden genegeerd”) als vervelend heeft ervaren maar verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de raad de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare niet overschreden.

Concluderend

5.5    Naar het oordeel van de raad is in het onderhavige geval derhalve noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht zal in alle onderdelen ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. P.C.M. van Schijndel en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2020.