ECLI:NL:TADRSGR:2020:70 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-795/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:70
Datum uitspraak: 25-03-2020
Datum publicatie: 27-03-2020
Zaaknummer(s): 19-795/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 maart 2020 in de zaak 19-795/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: (…)

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 21 november 2019 met kenmerk R2019/78 cij/mb, door de raad ontvangen op 22 november 2019, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en zijn 11 broers en zussen zijn verwikkeld in een geschil over de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder. Klager heeft mede namens acht broers en zussen bij de rechtbank een procedure aangespannen tegen drie zussen. Klager is door zijn acht broers en zussen, waaronder zijn broer M(…), gemachtigd om in deze procedure voor hen op te treden. Verweerster trad op voor de wederpartij van klager c.s. Een broer van partijen, te weten M(…), is sinds 21 december 1982 opgenomen in een kliniek. Bij de cliënten van verweerster bestond daarom twijfel over de rechtsgeldigheid van de door M(…) aan klager verleende machtiging.

1.2    Op 27 september 2018 heeft een zitting bij de kantonrechter te Dordrecht plaatsgevonden. Tijdens de zitting zijn partijen een regeling overeengekomen, welke regeling in het Proces-verbaal van de zitting is opgenomen. In het Proces-verbaal van schikking van 27 september 2018 staat onder meer het volgende: “Met betrekking tot M(…) zullen Mi(…) en de zoon van F(…), C(…), verifiëren of hij op vrijwillige basis is opgenomen in de (…)kliniek. Indien dat inderdaad het geval is, wordt de volmacht die M(…) aan Mi(…) heeft gegeven voldoende geacht. In het andere geval zal de meeste gerede partij de rechter benaderen en zal bezien worden hoe dan wordt verder gegaan ten aanzien van M(…).

1.3    De gemachtigde van klager heeft op 4 december 2018 de volgende verklaring afgelegd: “Onlangs heeft (persoonsgegevens klager) verzocht een onderzoek in te stellen, in verband met de opname van M(…)(persoonsgegevens M(…)).Uit het onderzoek is gebleken dat betrokkene vanaf 21 december 1982 op het adres (…..) vrijwillig is opgenomen, derhalve tot heden woonachtig is. 

1.4    De advocaat van klager heeft voormelde verklaring per email van 6 december 2018 aan verweerster toegezonden. Zij schreef onder meer het volgende : “Nu we de duidelijkheid hebben over de opname van M(…), verzoek ik u nogmaals om de bankrekeningnummers van uw cliënten zodat ik de gelden kan overboeken en we deze zaak kunnen afsluiten. Tot slot vernam ik van mijn cliënt dat conform de afspraken in het proces-verbaal d.d. 27 september 2018 hij de huurpenningen over 2018 nog niet heeft ontvangen van mevrouw K(….). Ik verzoek u uw cliënt te instrueren om de huurpenningen voor het einde van deze maand af te staan aan cliënt.” Verweerster heeft namens haar cliënten bericht dat zij niet akkoord gingen met de verklaring van de gemachtigde van klager, omdat de schriftelijke bevestiging daarvan van de instelling waar M(…) verbleef ontbrak.

1.5    Hierna is tussen partijen over en weer gecommuniceerd, waarbij verweerster zich namens haar cliënten op het standpunt heeft gesteld dat de verklaring van de gemachtigde van klager niet afdoende was om aan te tonen dat daadwerkelijk sprake was van een vrijwillige opname van M(…). Zij verzocht daartoe een bevestiging van de instelling waar M(…) verbleef over te leggen, bij gebreke waarvan partijen zich opnieuw tot de rechter zouden moeten wenden.

1.6    De cliënten van verweerster hebben voorts zelfstandig pogingen gedaan om de situatie van M(…) te verifiëren. Dit kostte enige moeite en tijd. Uiteindelijk heeft een van de cliënten van verweerster op 12 april 2019 M(…) bezocht. Tijdens dit bezoek bleek dat er sprake was van een beschermingsbewind. Verweerster heeft de advocaat van klager bericht dat de situatie hierdoor anders lag dan dat op 27 september 2018 was voorzien.

1.7    Op 1 mei 2019 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

2.2    Verweerster niet voortvarend heeft meegewerkt aan hetgeen de rechter in het proces-verbaal van schikking van 27 september 2018 heeft bevolen uit te voeren, waardoor verweerster tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens klager en waardoor  hij onnodig op kosten is gejaagd.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Met inachtneming van bovenvermeld uitgangspunt komt de voorzitter tot het oordeel dat uit de aan de raad overgelegde stukken niet gebleken is dat verweerster de belangen van klager nodeloos heeft geschaad.

4.3    De stelling van klager dat verweerster heeft geweigerd te voldoen aan hetgeen in het Proces-verbaal van 27 september 2018 aan haar zou zijn bevolen, berust op een onjuiste lezing van dit Proces-verbaal. Hierin is immers geen bevel van de kantonrechter opgenomen, maar een weergave van de afspraak tussen partijen dat door klager en een zoon van een van de cliënten van verweerster gezamenlijk zou worden geverifieerd of de opname van M(….)al dan niet op vrijwillige basis was. De voorzitter begrijpt uit de aan de raad overgelegde stukken dat door de gemachtigde van klager op verzoek van klager eenzijdig onderzoek is verricht en dat de bevindingen daarvan in zijn verklaring van 4 december 2018 zijn vastgelegd. Het stond verweerster vrij om namens haar cliënten het standpunt in te nemen dat de verklaring van de gemachtigde van klager niet afdoende was om vast te stellen dat de opname van M(…) vrijwillig was en dat daarmee niet was voldaan aan de voorwaarde zoals vastgelegd in het Proces-verbaal van 27 september 2018.

4.4    Vast staat dat door (de cliënten van) verweerster vervolgens zelf contact is opgenomen met de instelling waar M(…) verbleef en uiteindelijk M(…) hebben bezocht. Een en ander heeft geleid tot de bevinding dat door de rechtbank bij beschikking van 28 november 1986 bewind is ingesteld over alle goederen die toebehoorden aan M(…). De voorzitter stelt vast dat uit de door de gemachtigde van klager bij repliek overlegde emailcorrespondentie blijkt dat de gemachtigde van klager reeds op 29 oktober 2018 een email van de bewindvoerder heeft ontvangen over de onder bewindstelling van alle goederen van M(…). Het had op de weg van (de gemachtigde van) klager gelegen hiervan melding te maken aan (de cliënten van) verweerster, zodat aan de hand van de gewijzigde situatie opnieuw afspraken tussen partijen konden worden gemaakt, dan wel partijen zich, gelet op die gewijzigde situatie, tot de rechter hadden kunnen wenden. Door geen melding te maken van de onderbewindstelling en te volstaan met een verklaring van de gemachtigde van klager, zonder bevestiging daarvan van de instelling waar M(…) verbleef, heeft (de gemachtigde van) klager zelf de vertraging van enkele maanden in het leven geroepen, althans valt verweerster daarvan tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j     Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25  maart 2020.