ECLI:NL:TADRSGR:2020:69 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-873/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:69
Datum uitspraak: 25-03-2020
Datum publicatie: 27-03-2020
Zaaknummer(s): 19-873/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 25 maart 2020 in de zaak 19-873/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 december 2019 met kenmerk K 135 2019 ar/ak, door de raad ontvangen op 24 december 2019, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Bij vonnis van de rechtbank van 23 mei 2014 is ten aanzien van klager de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de duur van drie jaren van toepassing verklaard. Bij vonnis van de rechtbank van 14 juni 2017 is de schuldsaneringsregeling van klager voor de duur van 12 maanden verlengd en bij vonnis van 28 augustus 2018 voor de duur van zes maanden. Op 25 oktober 2018 heeft de bewindvoerder een eindverslag ingediend en verzocht om een mondelinge behandeling te beleggen. De zaak is op 7 december 2018 behandeld. De rechtbank heeft bij vonnis van 21 december 2018 vastgesteld dat klager toerekenbaar was tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen en heeft de schuldsaneringsregeling zonder verstrekking van de schone lei beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank had klager meerdere kansen gekregen om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen, welke kansen hij onbenut heeft gelaten. Verweerder heeft op 31 december 2018 namens klager beroep ingesteld tegen voormeld vonnis van de rechtbank. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bij arrest van 14 maart 2019 bekrachtigd. Verweerder heeft klager tijdens de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan

1.2    Verweerder heeft de zaak voorgelegd aan een cassatieadvocaat. De cassatieadvocaat heeft een negatief cassatieadvies gegeven, waarna er  geen cassatie is ingesteld,

1.3    Klager heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade, ten gevolge van het optreden van verweerder in de wsnp zaak. Verweerder heeft per email van 12 juni 2019 iedere aansprakelijkheid afgewezen, stellende dat hem niet  te verwijten valt hoe de zaak is verlopen.

1.4    Op 16 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager]verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft de belangen van klager in de schuldsaneringszaak in eerste aanleg en in appel niet naar behoren behartigd.

Klager heeft ter toelichting op zijn klacht onder meer het volgende naar voren gebracht:

2.2    Verweerder was slecht bereikbaar, heeft zich niet in de zaak van klager verdiept en onvoldoende informatie verzameld, zodat hij op de zitting van een aantal zaken niets afwist. Verweerder onderhield geen contacten met de belastingdienst en gaf klager uiteindelijk de schuld. Het resultaat was dat klager niet in aanmerking kwam voor een beëindiging van de schuldsanering met een schone lei. Verweerder had kritischer naar het werk van de (waarnemend) bewindvoerder moeten kijken en hij had bezwaar moeten maken tegen het optreden van de waarnemend bewindvoerder.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De tuchtrechter toetst daarom of een advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 29 oktober 2019 ECLI:NL:TAHVD:2019:171).

4.2    Vast staat dat verweerder klager heeft bijgestaan in een procedure in eerste aanleg en in hoger beroep inzake de schuldsanering van klager. Verweerder heeft klager bijgestaan tijdens de zittingen op 12 mei 2017, 15 augustus 2018 en 17 december 2018 bij de rechtbank en tijdens de zitting op 6 maart 2019 bij het gerechtshof. De raad stelt op grond van de aan de raad overgelegde (proces)stukken vast dat verweerder zowel in eerste aanleg als in hoger beroep het standpunt van klager gemotiveerd naar voren heeft gebracht en bepleit. Verweerder heeft klager gewezen op de risico’s en kansen en hem er tevens op gewezen dat, indien hij zijn stellingen niet met bewijsstukken kon onderbouwen, de kans bestond dat zijn zaak voor hem niet succesvol zou worden afgerond. Uit de aan de raad overgelegde gerechtelijke uitspraken blijkt dat door de rechters in eerste aanleg en in hoger beroep is ingegaan op de door verweerder namens klager verwoorde standpunten, maar dat door de rechtbank en het gerechtshof anders is geoordeeld dan door verweerder is bepleit. Dat klager door de rechtbank en het gerechtshof in het ongelijk is gesteld, betekent niet dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van klager daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Een advocaat is gehouden om zich in te spannen om voor zijn cliënt een zo goed mogelijk resultaat te bereiken, maar op hem rust geen resultaatsverplichting.

4.3    Het is begrijpelijk dat klager teleurgesteld is in de uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof alsmede in het negatieve cassatieadvies. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk echter niet aan te rekenen. De voorzitter ziet op grond van de aan de raad overgelegde stukken niet wat verweerder valt te verwijten. Klager heeft ook niet concreet aangevoerd  welke werkzaamheden door verweerder niet goed zouden zijn verricht, laat staan bewijs daarvan overgelegd.  Naar het oordeel van de voorzitter is er geen reden aan te nemen dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem als redelijk handelend advocaat mocht worden verwacht.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020.