ECLI:NL:TADRSGR:2020:186 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-711/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:186
Datum uitspraak: 25-11-2020
Datum publicatie: 23-12-2020
Zaaknummer(s): 20-711/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerster heeft klager vanaf het begin duidelijk gemaakt op welke onderdelen zij hoger beroep wilde instellen. Uit de overgelegde stukken volgt dat klager heeft ingestemd met de beslissing en de strategie van verweerster. Van een gebrek aan communicatie is geen sprake.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 november 2020 in de zaak 20-711/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 3 september 2020 met kenmerk R 2020/58 cij/gh, door de raad ontvangen op 7 september 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil met zijn moeder en broer over de nalatenschap van zijn overleden vader.

1.2    Op 30 juni 2016 is door de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam een (eind)beschikking gewezen, waarbij de (omvang van de) nalatenschap is bepaald en verdeeld.

1.3    Op 5 september 2016 is klager door het Juridisch Loket verwezen naar het kantoor van verweerster in verband met het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank.

1.4    Er heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerster.

1.5    Verweerster heeft op enig moment aan klager het volgende geschreven:

“Ik had u al laten weten dat ik, na eerste screening van het dossier, alleen een haalbaar punt zie in het door de kantonrechter achterwege laten van het onroerend goed (…) te Suriname uit de nalatenschap van tante.

Na bestudering kan ik meedelen dat mijn standpunt niet gewijzigd is. Ik zal het appèlschrift (uitsluitend) richten op dat punt en u later vandaag het concept per email toesturen.

Met betrekking tot de overige punten uit de uitspraak van de kantonrechter merk ik het volgende op. (…)

Mocht u op de overige punten wel hoger beroep willen instellen, dan stel ik voor dat u daarvoor een andere advocaat zoekt.

Zodra u een advocaat heeft gevonden die de zaak wil overnemen, zal ik mij onttrekken en de zaak overdragen.”

1.6    Op 28 september 2016 heeft verweerster, namens klager, een appelschrift ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam. Als (enige) grief is opgenomen:

“Ten onrechte heeft de rechtbank bepaald dat de waarde van de onroerende zaak (…) te Paramaribo (Suriname) niet hoeft te worden meegenomen in de vaststelling van de vordering omdat niet aangetoond zou zijn dat deze onroerende zaak aan erflater is toebedeeld en tot de nalatenschap behoort.”

1.7    Op 9 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.8    Op 4 november 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager, verweerster en de deken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft een geheel eigen invulling gegeven aan de rechtshulp en heeft klager op geen enkele manier voorzien van de rechtshulp die hij nodig had.

b)    Verweerster heeft zonder deugdelijke motivatie al klagers grieven afgewezen en besloten een uiterst summier hoger beroep van slechts één grief in te stellen. Verweerster heeft aan klager gemeld dat hij voor de andere grieven een andere advocaat moest zoeken. Verweerster heeft niet als zodanig de wetten en jurisprudentie die het erfrecht bevat toegepast op klagers zaak.

c)    Klager heeft verweerster na het intakegesprek niet meer persoonlijk ontmoet; al het contact ging via e-mail en enkele korte belafspraken. Op een aantal concrete e-mails van klager heeft verweerster niet gereageerd.

d)    Verweerster heeft de zaak alleen maar aangenomen on snel en gemakkelijk haar vergoedingen te declareren zonder rekening te houden met klagers belangen.

2.2    Klager stelt dat het handelen, gedragen en nalaten van verweerster moet worden beoordeeld op zorgvuldigheid, deskundigheid en het voldoen aan de inspannings- en zorgplicht.

3    VERWEER

3.1    Verweerster stelt dat klager in een e-mail van 27 augustus 2016 heeft verzocht om een afspraak voor een intake. Verweerster heeft op 29 augustus 2016 gereageerd en vervolgens heeft op 30 augustus 2016 telefonisch overleg plaatsgevonden met klager. Vervolgens heeft op 8 september 2016 een uitgebreide bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Tijdens de bespreking heeft klager haar diverse stukken – maar niet het volledige procesdossier – overhandigd. Verweerster heeft de stukken doorgenomen en klager op 16 september 2016 per e-mail laten weten dat zij niet veel aanknopingspunten zag voor een geslaagd hoger beroep, behalve (mogelijk) het onroerend goed in Suriname. Klager heeft vervolgens het procesdossier aan verweerster verstrekt. Op 27 september 2016 heeft verweerster per e-mail aan klager laten weten dat haar voorlopig standpunt na het bestuderen van het dossier niet gewijzigd was. Diezelfde dag heeft zij het concept van het hoger beroepschrift aan klager gemaild en een telefonisch overleg voor de volgende dag gepland. Dat overleg heeft plaatsgevonden. Klager was akkoord, waarop het hoger beroep is ingediend. Klager heeft vervolgens afschriften en kopieën ontvangen van de verzonden en ingekomen correspondentie. Verweerster stelt dat klager haar in een briefje van 7 oktober 2016 heeft bedankt voor het indienen van het hoger beroep. Hij heeft daarbij niet gemeld dat hij het niet met verweersters oordeel eens was.

3.2    Verweerster stelt dat de zitting door het gerechtshof was gepland op 30 maart 2017. Begin maart 2017 vroeg klager of er uitstel gegeven kon worden, omdat hij meer tijd nodig had om stukken die hij graag wilde indienen voor te bereiden. Verweerster heeft klager uitgelegd dat uitstel alleen vanwege dringende redenen gehonoreerd zou worden. Op 9 maart 2017 heeft er een telefonisch overleg plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Op 13 maart 2017 e-mailde klager verweerster met het verzoek het hoger beroep stop te zetten. Op verzoek van klager heeft een dag later een belafspraak plaatsgevonden. Verweerster heeft klager na het telefoongesprek een uitvoerige e-mail gestuurd met daarin de samenvatting van het gesprek. Verweersters advies was om het hoger beroep door te laten gaan. Verweerster heeft klager enige bedenktijd gegeven. Klager heeft vervolgens in een persoonlijk schrijven aan verweerster bevestigd dat hij de procedure wilde stoppen. Daarop is de procedure beëindigd en is het dossier op 11 april 2017 gesloten.

3.3    Verweerster heeft aangevoerd dat zij bij klager heeft aangegeven dat zij hoger beroep wilde instellen op het onderdeel dat zij haalbaar achtte, en niet op de andere door klager aangevoerde punten. Met het instellen van het hoger beroep is een belangrijke termijn veilig gesteld en is aan klager de gelegenheid gegeven om op zoek te gaan naar een vervangend advocaat, waarna verweerster zich zou terugtrekken uit de zaak.

3.4    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    Voor zover door verweerster is gesteld dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege tijdsverloop, overweegt de voorzitter als volgt. Ingevolgende het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard, indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klager is op 5 september 2016 door het Juridisch Loket verwezen naar het kantoor van verweerster, waarna verweerster de opdracht heeft aanvaard. Zij heeft de zaak vervolgens tot april 2017 behandeld. Klager heeft zijn klacht op 9 september 2019 ingediend. Klager heeft zijn klacht dan ook binnen de termijn van drie jaren ingediend en is ontvankelijk in zijn klacht.

4.2    De voorzitter overweegt dat in de gedragsregels advocatuur (artikel 9 oud, artikel 14 nieuw) is opgenomen dat de advocaat dominus litis is. In de toelichting bij dit artikel staat dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert waardoor de belangen van de cliënt (kunnen) worden geschaad. Aan de advocaat komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die beleidsvrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.3    Het is de voorzitter gelet op hetgeen over en weer naar voren is gebracht niet gebleken dat verweerster zich klachtwaardig heeft gedragen. Verweerster heeft klager vanaf het begin duidelijk gemaakt op welke onderdelen zij hoger beroep wilde instellen. Dat zij klagers overige grieven zonder deugdelijke motivering heeft afgewezen, is de voorzitter niet gebleken. De termijn die nog restte om hoger beroep in te stellen was echter kort en verweerster heeft binnen deze termijn hoger beroep ingesteld. Zij heeft klager in de gelegenheid gesteld een andere advocaat te zoeken die wel tegen meerdere of alle onderdelen van de beschikking van de kantonrechter hoger beroep zou willen instellen. In het geval klager een andere advocaat had gevonden, had verweerster de zaak overgedragen. Klager heeft echter geen advocaat gevonden om de zaak over te nemen. Klager heeft deze gang van zaken niet betwist.

4.4    De voorzitter overweegt dat de advocaat op grond van artikel 7:402 BW weliswaar de instructies van de cliënt dient op te volgen, maar dat zij de zaak moet neerleggen als deze instructies niet stroken met de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat en als zij er met de eigen cliënt niet uitkomt. Uit de overgelegde stukken volgt dat klager heeft ingestemd met de beslissing en de strategie van verweerster. Klager heeft pas later, in maart 2017, kenbaar gemaakt niets meer te verwachten van de procedure. Dat heeft klager ertoe gebracht de procedure in te trekken. Verweerster heeft klager geadviseerd het hoger beroep door te zetten, maar klager heeft zijn wens tot intrekking gehandhaafd, waarna het beroep ook daadwerkelijk is ingetrokken.

4.5    Voor wat betreft klagers klacht dat er slechts één persoonlijk gesprek heeft plaatsgevonden, is de voorzitter van oordeel dat dit er niet aan in de weg heeft gestaan dat er tussen klager en verweerster (daarna) steeds sprake is geweest van communicatie door middel van andere kanalen, zoals telefoon en e-mail. Niet blijkt dat sprake is geweest van ondermaatse communicatie. Integendeel, verweerster stelt steeds afschriften van correspondentie, processtukken en concepten aan klager te hebben verstrekt en klager heeft dit niet betwist. Aan verweerster kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.6    Voor zover klager stelt dat verweerster niet zorgvuldig of deskundig heeft gehandeld en/of niet heeft voldaan aan haar inspannings- en zorgplicht, geldt dat dit door klager (verder) onvoldoende is onderbouwd. Datzelfde geldt voor klagers stelling dat verweerster de zaak alleen zou hebben aangenomen om snel en gemakkelijk haar vergoedingen te declareren zonder rekening te houden met klagers belangen. De voorzitter kan de juistheid van klagers stellingen dan ook niet vaststellen.

4.7    Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020.