ECLI:NL:TADRSGR:2020:184 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-850/DH/DH/W

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:184
Datum uitspraak: 23-11-2020
Datum publicatie: 11-12-2020
Zaaknummer(s): 20-850/DH/DH/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het te laat is ingediend. De wrakingskamer heeft zonder mondelinge behandeling beslist.

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 november 2020 in de zaak 20-850/DH/DH/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van de na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

(…)

verzoeker

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 20-307/DH/DH met verzoeker als klager. De klacht is behandeld ter zitting van 9 november 2020 van de raad door mr. G.A.F.M. Wouters, tezamen met twee leden van de raad. Op die zitting heeft verzoeker mr. G.A.F.M. Wouters (hierna: de tuchtrechter) gewraakt.

1.2 De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking. De tuchtrechter heeft bij brief van 12 november 2020 verweer gevoerd.

1.3 De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting van 9 november 2020 en van het verweerschrift van 12 november 2020 van de tuchtrechter.

2 BEOORDELING

2.1 In artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet is bepaald dat de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van overeenkomstige toepassing zijn ten aanzien van tuchtrechters. Dit betekent dat tuchtrechters kunnen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In artikel 513 Sv is bepaald dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra deze feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

2.2 Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de tuchtrechter als voorzitter van de enkelvoudige klachtencommissie van de raad heeft beslist op een klacht van verzoeker tegen mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter van de raad. Deze klacht is zonder opgave van redenen door de tuchtrechter ongegrond verklaard. De tuchtrechter heeft de leden onwetend gehouden over zijn eerdere betrokkenheid bij een klacht van verzoeker tegen mr. Göbbels en de beslissing daarover. Verzoeker heeft er gelet op dit alles geen vertrouwen in dat de tuchtrechter de klachtzaak met nummer 20-307/DH/DH onbevooroordeeld zal behandelen.

2.3 De tuchtrechter heeft primair aangevoerd dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in het wrakingsverzoek, omdat hij het wrakingsverzoek niet onverwijld heeft gedaan nadat hij op de hoogte raakte van de wrakingsgrond. De tuchtrechter heeft de wrakingskamer subsidiair verzocht om het verzoek als ongegrond af te wijzen.

2.4 De wrakingskamer overweegt dat verzoeker bij brief van 16 oktober 2020 is opgeroepen voor de zitting van 9 november 2020. In die brief is de samenstelling van de raad, onder wie de tuchtrechter, op de zitting van 9 november 2020 meegedeeld. Verzoeker heeft op de zitting van 9 november 2020 verklaard dat hij de brief van 16 oktober 2020 diezelfde dag ontvangen heeft. Dit betekent dat verzoeker sinds 16 oktober 2020 op de hoogte is van de feiten en omstandigheden die hij aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd.

2.5 Verzoeker heeft het verzoek echter pas op 9 november 2020, ruim drie weken later, ingediend. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek niet gedaan zodra hij ervan op de hoogte raakte dat de tuchtrechter de klachtzaak met nummer 20-307/DH/DH zou behandelen en het is aldus niet tijdig ingediend. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

2.6 De wrakingskamer zal met toepassing van artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen vanwege kennelijke niet-ontvankelijkheid.

BESLISSING

De wrakingskamer:

- wijst het verzoek tot wraking af vanwege kennelijke niet-ontvankelijkheid;

- bepaalt dat de mondelinge behandeling van de hoofdzaak, zaaknummer 20-307/DH/DH, zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en L.P.M. Eenens, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2020.