ECLI:NL:TADRSGR:2020:175 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-591/DH/DH 20-757/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:175
Datum uitspraak: 04-11-2020
Datum publicatie: 11-12-2020
Zaaknummer(s):
  • 20-591/DH/DH
  • 20-757/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege een gebrek aan belang en voor het overige kennelijk ongegrond. Het stond verweerder vrij bedoelde kort geding procedure te voeren en van het onnodig erbij halen van politiek is geen sprake. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 november 2020 in de zaken 20-591/DH/DH en 20-757/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

1.    (20-591/DH/DH)

klaagster 1

gemachtigde:

en

2.    (20-757/DH/DH)

klaagster 2

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 28 juli 2020 met kenmerk K023 2020 ar/ab, door de raad ontvangen op 30 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel).

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster 1 en haar ex-partner (hierna: de ex-partner) zijn bij beschikking van 29 augustus 2014 gescheiden. Verweerster heeft de ex-partner in die procedure en ook daarna bijgestaan.

1.2    Op 28 november 2019 heeft verweerster in een e-mail aan de advocaat van klaagster 1 geschreven:

“De scheiding is in Nederland geregeld, maar moet nog worden ingeschreven in Turkije. Cliënt wil dit via het Turkse Consulaat in Rotterdam regelen. Dat kan eenvoudig, maar daar is wel de medewerking van zijn ex-echtgenote voor nodig. (…) Kunt u [klaagster 1] vragen of zij bereid is om naar het Consulaat te gaan om deze kwestie aldaar te regelen?”

1.3    Op 2 december 2019 heeft de advocaat van klaagster 1 in een e-mail aan verweerster laten weten dat klaagster 1 geen medewerking wil verlenen aan een erkenningsprocedure via het Consulaat.

1.4    Op 6 januari 2020 heeft verweerster, namens de ex-partner, een dagvaarding aan klaagster 1 doen betekenen. De ex-partner vordert daarin medewerking van klaagster 1 aan de totstandkoming van de Nederlandse echtscheidingsbeschikking in het Turkse bevolkingsregister via het Turkse consulaat in Rotterdam. In de dagvaarding is onder meer het volgende vermeld:

“9. Sinds kort, 30 april 2017, is het dankzij een decreet van de Turkse president Erdogan mogelijk om zonder de erkenningsprocedure de Nederlandse echtscheiding in te schrijven in het Turkse bevolkingsregister. De inschrijving kan plaatsvinden onder de volgende voorwaarden; (…)

10. Via deze weg is het voor Turken die in Europa wonen, en nog banden hebben met het land van herkomst, mogelijk om op een eenvoudige manier de scheiding in Turkije te regelen. Zij hoeven geen advocaat in te schakelen of een rechterlijke procedure te beginnen. Het consulaat regelt het voor hen in Turkije. (…)

17. De man vindt dat hij niet langer in het Turkse huwelijk met de vrouw gevangen moet blijven. (…)

20. De rechtbank is bevoegd van de vorderingen van de man kennis te nemen, nu de Hoge Raad (…) heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter een partij kan bevelen om zijn medewerking te leveren aan het tot stand brengen van een Islamitische echtscheiding.”

1.5    Op 20 januari 2020 hebben klaagsters bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.6    Op 11 februari 2020 heeft de mondelinge behandeling bij de rechtbank Den Haag plaastgevonden. Daarbij waren klaagsters en verweerster aanwezig.

1.7    Bij vonnis van 21 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de ex-partner afgewezen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagsters verwijten verweerster het volgende.

1)    Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan het voeren van een onnodige procedure, waarin zij ten onrechte de naam van president Erdogan heeft betrokken.

2)    Verweerster heeft – in samenwerking met haar cliënt en oud-cliënten – klaagster 1 bedreigd en onder druk gezet om stukken te tekenen op het consulaat ten behoeve van de echtscheiding in Turkije.

3)    Verweerster heeft klaagster 1 gechanteerd.

4)    Verweerster heeft onzorgvuldig gehandeld, in strijd met de waarheid verklaard en in strijd met gedragsregel 1 gehandeld door zich namens haar cliënt tot de Nederlandse rechter te wenden, terwijl het rechtsgevolg alleen betrekking heeft op de Turkse rechtsorde.

5)    Verweerster heeft in strijd met de doelmatigheid gehandeld door in strijd met de vertrouwelijkheid een oud-cliënt van haar op klaagster 1 af te sturen.

6)    Verweerster heeft zich onnodig grievend over klaagster uitgelaten door te stellen dat zij de rechten en vrijheden van de cliënt van verweerster ontnam.

7)    Verweerster heeft klaagster op onnodige kosten gejaagd door op onjuiste gronden een onnodige procedure te voeren.

8)    Verweerster heeft in de procedure onjuiste feiten gesteld.

9)    Verweerster heeft klaagster 2 uitgelokt en beide klaagsters uitgescholden na de zitting van 11 februari 2020.

2.2    Klaagster 2 stelt dat verweerster na afloop van de zitting zou hebben gezegd dat klaagster 2 werd aangestuurd door de advocaat van klaagster 1. Verweerster heeft tegen klaagster 2 gezegd: “kind, ik begrijp dat je het moeilijk hebt, werk aan je gedrag”. Ook heeft verweerster klaagsters in het Turks uitgescholden voor iemand die geen fatsoen/manieren heeft.

3    VERWEER

3.1    Met betrekking tot klachtonderdeel 9 heeft verweerster aangevoerd dat klaagster 1 na afloop van de zitting haar ongenoegen uitsprak tegen verweerster. Klaagster 1 was duidelijk boos en ontdaan. Verweerster gaf daarop aan dat zij zich tot haar advocaat moest richten. Op dat moment kwam ook klaagster 2 erbij, die zich luidruchtig in het gesprek mengde. Verweerster verwachtte een interventie van de advocaat van klaagster 1, maar die kwam niet. Terwijl verweerster inpakte en wegliep, ging klaagster 2 op dezelfde felle toon door. Ook klaagster 1 bleef doorgaan met het uiten van haar ongenoegen. De advocaat van klaagster 1 greep nog steeds niet in, waarop verweerster in een verzuchting haar misnoegen daarover heeft geuit. Verweerster heeft in het Turks gemompeld dat sommige mensen karakterloos kunnen zijn of woorden van die strekking. Verweerster doelde daarmee op de houding van de advocaat van klaagster 1. Verweerster zei dit tegen zichzelf en niet tegen klaagsters. Klaagster 2 ving hier kennelijk iets van op en vroeg of verweerster het over haar had. Verweerster beantwoordde deze vraag ontkennend, maar klaagster 2 nam daar geen genoegen mee. Verweerster heeft getracht om met de nodige professionele distantie begrip te tonen voor de emoties van klaagster 2. Verweerster stelt dat zij heeft gezegd dat zij de positie van klaagster 2 als kind in de scheiding van haar ouders begreep, maar dat zij niet het recht heeft om zich zo tegen verweerster te gedragen. Verweerster stelt dat klaagster 2 haar woorden totaal uit de context en het perspectief haalt.

3.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Ontvankelijkheid klaagster 2

4.2    De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De (volledige) klacht is ingediend door klaagster 2, mede namens klaagster 1. De klachtonderdelen 1 tot en met 8 betreffen echter steeds klaagster 1. De voorzitter is van oordeel dat klaagster 2 geen rechtstreeks belang heeft bij deze klachtonderdelen. Klaagster 2 wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen 1 tot en met 8.

Klaagster 1 - klachtonderdelen 1, 4, 7 en 8

4.3    Nu de klachtonderdelen 1, 4, 7 en 8 allen betrekking hebben op de tegen klaagster 1 gevoerde procedure, zal de voorzitter deze onderdelen gezamenlijk behandelen.

4.4    Uit het vonnis van de kantonrechter van 21 februari 2020 volgt dat de inschrijving van de echtscheiding in Turkije via het Turkse consulaat kan worden bewerkstelligd. De voorzieningenrechter heeft het belang van verweersters cliënt bij een inschrijving via het Turkse consulaat erkend, maar is van oordeel dat klaagster 1 niet kan worden gedwongen daar tegen haar wil aan mee te werken. De voorzieningenrechter overweegt dat de erkenningsprocedure ook in Turkije kan worden gevoerd, ook al is dit mogelijk kostbaarder en neemt dit meer tijd in beslag. Om die reden heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van verweersters cliënt afgewezen.

4.5    Gelet op (de overwegingen in) voornoemd vonnis van 21 februari 2020 is de voorzitter van oordeel dat het verweerster, als advocaat van de ex-partner van klaagster 1, vrij stond om de bedoelde kort geding procedure te voeren. Dat de vordering is afgewezen, doet daar niet aan af. Het stond verweerster verder vrij om in de inleidende dagvaarding te vermelden dat de mogelijkheid via het Turkse consulaat openstaat als gevolg van een decreet van de Turkse President Erdogan. Van het onnodig erbij halen van politiek is geen sprake.

4.6    Dat verweerster in voornoemde procedure onjuiste feiten heeft gesteld, is de voorzitter op grond van de stukken niet gebleken. Het had daarbij op de weg van klaagster 1 gelegen om – als dat het geval was – daar in voornoemde procedure verweer tegen te voeren.

4.7    De voorzitter zal klachtonderdelen 1, 4, 7 en 8 daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Klaagster 1 - klachtonderdelen 2, 3, 5 en 6

4.8    Nu al deze klachtonderdelen betrekking hebben op de manier waarop verweerster klaagster 1 heeft bejegend, zal de voorzitter deze onderdelen eveneens gezamenlijk behandelen.

4.9    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klaagster 1 rust. Dat betekent in dit geval dat klaagster 1 onder andere dient aan te tonen dat verweerster – in samenwerking met haar cliënt en oud-cliënten – klaagster 1 heeft bedreigd, onder druk heeft gezet, heeft gechanteerd en zich onnodig grievend over klaagster 1 heeft uitgelaten. Klaagster 1 heeft haar stellingen echter niet onderbouwd en verweerster heeft deze gemotiveerd betwist. De juistheid van de stellingen is dan ook niet gebleken.

4.10    Hetgeen verweerster in de inleidende dagvaarding heeft geschreven, acht de voorzitter niet onnodig grievend. Klaagster 1 gaat eraan voorbij dat verweerster de (partijdige) belangenbehartiger van haar cliënt is en dat het haar vrij staat om standpunten te verwoorden en keuzes te maken die in strijd zijn met de belangen van klaagster 1. Het stond verweerster vrij om in de inleidende dagvaarding de mening van haar cliënt te verwoorden zoals zij heeft gedaan. Dat klaagster 1 het huwelijk heel anders heeft ervaren, maakt dat niet anders.

4.11    De voorzitter zal daarom ook klachtonderdelen 2, 3, 5 en 6 kennelijk ongegrond verklaren.

Klaagsters 1 en 2 – klachtonderdeel 9

4.12    De voorzitter overweegt nogmaals dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klaagsters berust. Op basis van de tegenstrijdige verklaringen van klaagster 2 en verweerster, kan niet worden vastgesteld dat verweerster de door klaagster 2 gestelde uitlatingen heeft gedaan en dat die uitlatingen ook tot klaagsters waren gericht. De voorzitter is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd is. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

Conclusie

4.13    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht van klaagster 1, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

4.14    De voorzitter zal klaagsters 2 kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen 1 tot en met 8. De voorzitter zal klachtonderdeel 9 kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

in zaaknummer 20-591/DH/DH:

-    de klacht van klaagster 1 in alle onderdelen kennelijk ongegrond;

    in zaaknummer 20-757/DH/DH:

-    klaagster 2 kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 tot en met 8;

-    klachtonderdeel 9 van klaagster 2 kennelijk ongegrond;

    steeds met toepassing van artikel 46j Advocatenwet.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020.