ECLI:NL:TADRSGR:2020:168 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-593/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:168
Datum uitspraak: 07-10-2020
Datum publicatie: 10-12-2020
Zaaknummer(s): 20-593/DH/DH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 oktober 2020 in de zaak 20-593/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 28 juli 2020 met kenmerk K253 2019 ar/ak, door de raad ontvangen op 30 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel).

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster heeft in 2011 of 2012 een lening verstrekt aan G BV. P BV heeft aan klaagster een borgstelling afgegeven voor de terugbetaling van de lening. Mevrouw J is verbonden aan B Holding BV en P BV. Verweerder heeft op enig moment de belangen van mevrouw J en haar vennootschappen behartigd.

1.2    Tussen klaagster enerzijds en mevrouw J en/of haar vennootschappen anderzijds is een geschil ontstaan. In het kader van dat geschil heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen. 

1.3    Op 17 december 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich in 2013 en 2014 schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling: hij heeft als advocaat werkzaamheden voor klaagster verricht, terwijl hij in die periode en daarna heeft opgetreden voor de wederpartij(en) van klaagster.

b)    Verweerder heeft in de periode 2013 tot en met 2016 onjuiste informatie verstrekt en belangrijke informatie achtergehouden voor de rechtbank.

2.2    Klaagster stelt dat de informatie waarop zij haar klacht baseert haar pas onlangs bekend is geworden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder ontkent werkzaamheden voor klaagster te hebben verricht en betwist dat sprake is geweest van belangenverstrengeling.

3.2    Verweerder heeft toegelicht dat hij in de periode van 2013 tot en met 2016 de belangen van mevrouw J en/of haar vennootschappen heeft behartigd, dat op 20 januari 2016 vonnis is gewezen in het geschil tussen klaagster en mevrouw J en/of haar vennootschappen, dat klaagster op 1 april 2016 hoger beroep tegen dat vonnis heeft ingesteld en dat hij mevrouw J en/of haar vennootschappen niet meer heeft bijgestaan in het hoger beroep.

4    BEOORDELING

4.1    Ingevolgde het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2    De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in de periode van 2013 tot en met 2016.

4.3    Verweerder heeft onweersproken gesteld dat er in het geschil tussen klaagster en mevrouw J en/of haar vennootschappen op 20 januari 2016 vonnis is gewezen, dat klaagster daartegen op 1 april 2016 hoger beroep heeft ingesteld en dat verweerder in hoger beroep mevrouw J en/of haar vennootschappen niet meer heeft bijgestaan.

4.4    Klaagster heeft op 17 december 2019 een klacht ingediend tegen verweerder over zijn handelen van meer dan drie jaar daarvoor.

4.5    Klaagster heeft gesteld dat zij zo laat heeft geklaagd omdat haar recent pas informatie bekend is geworden, waardoor de termijn van drie jaar niet van toepassing zou moeten zijn. De voorzitter is echter van oordeel dat bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat klaagsters klacht buiten de termijn is ingediend, gesteld noch gebleken zijn. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat klaagster deze stelling niet nader heeft toegelicht en dat het handelen waarop de klacht betrekking heeft in ieder geval bekend was of had kunnen zijn ten tijde van de behandeling van het geschil ter zitting en het vonnis op 20 januari 2016.

4.6    Gelet daarop is de voorzitter van oordeel dat de klacht niet is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klaagster heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter zal daarom de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020.