ECLI:NL:TADRSGR:2020:167 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-594/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:167
Datum uitspraak: 07-10-2020
Datum publicatie: 10-12-2020
Zaaknummer(s): 20-594/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerders beslissing om zich terug te trekken is niet onbegrijpelijk. Verweerder heeft zich vervolgens ook op zorgvuldige wijze aan de zaak onttrokken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 oktober 2020 in de zaak 20-594/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 juli 2020 met kenmerk K002 2020 ar/cw, door de raad ontvangen op 30 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel).

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 5 september 2018 is het klager verboden een locatie van zorginstelling P (hierna: de zorginstelling) te betreden. Klager is vervolgens verwikkeld (geweest) in een geschil met de zorginstelling.

1.2    Een vordering in kort geding door de vorige advocaat van klager, mr. H, om weer onbeperkt toegang te krijgen tot de zorginstelling, is op 18 februari 2019 afgewezen. Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

1.3    In maart 2019 heeft klager zich tot verweerder gewend om in een bodemprocedure opheffing van het toegangsverbod te bewerkstelligen.

1.4    Verweerder heeft de zorginstelling op 17 juli 2019 gedagvaard. De zorginstelling heeft op 11 september 2019 een conclusie van antwoord ingediend, waarna een comparitie is bepaald op 7 januari 2020.

1.5    Ter voorbereiding op de comparitie heeft klager op 21 oktober 2019 in een e-mail aan verweerder gereageerd op de conclusie van antwoord van de zorginstelling. In de e-mail heeft klager aan verschillende personen, waaronder medewerkers van de zorginstelling, advocaten en rechters, ernstige verwijten gemaakt. Klager heeft onder meer het volgende geschreven:

“Tevens heeft hij [advocaat wederpartij] als advocaat geprobeerd de woorden/stellingen van de managers (…) van zorginstelling om anderen te kunnen manipuleren en harder leugens maken en dat voor de waarheid naar voren brengen. Dus merk ik op dat hij als een oplichting functioneert (…) Maar [advocaat wederpartij] heeft een verkeerd karakter om veel leugens te zeggen en weinig waarheid kent hij, of wilt kennen. Voor geld is hij bereid om alles vervormen en op te lichten. (…) Dus zijn ze professionele oplichters. (..)

en gewoon keurde goed conform het verzoek van [mevrouw E] afdelingshoofd zorg van [zorginstelling] te samen met de bewindvoerder [mevrouw R] om de verplaatsing naar de verpleegafdeling voort te zetten en hierdoor meer geld betalen aan [zorginstelling] om mijn zus te gijzelen (…) Dus verhuist naar verpleeghuis alleen voor meer geld te verdienen tevens de familie kunnen dwars zitten. Dus door misbruik redenen verplaatst (…)

[Zorginstelling] geeft niet de zorg die bedoeld is in de algemene voorwaarden. Ze verwaarlozen de zieke bewoners (…)

De kantonrechter [mevrouw W] had de wet bewust geschonden en tijdens de zitting zei tegen mij dat zij mij nooit zou benoemen als bewindvoerder tevens mentor, want ik had in kantongerecht Delft haar collega (tevens haar minnaar) [heer W] aangeklaagd en [mevrouw B] andere rechter ook geklaagd had die ook in de harem van [heer W] hoorde. (…)

[Mevrouw W] met opzet vijandig deed omdat zij partijdig wilde zijn en wraak wilde nemen (…) Terwijl [mevrouw R] zeer agressief persoon is en dat te bewijzen is doordat zij elke week woensdag naar de rechtbank gaat en geld van vele klanten onterecht naar zichzelf trekt. (…)

[Heer W] schreef zijn naam niet op als uitspraak doenende rechter, maar de naam van [mevrouw B] had opgeschreven als uitspraak doenend rechter, dus handtekening vervalst. (…) Dus hij als rechter fraudeerde (…) Tevens was hij behoorlijk aan de cocaïne verslaafd, en deze twee vrouwen [mevrouw W] tevens [mevrouw B] gebruikten ook deel van zijn cocaïne en beide vrouwen waren zijn seks vriendinnen. De rechtbank Delft was hun privé paleis geworden van hun misbruikplaats van seks en drugs. (…) [Mevrouw B] was erg kwaad op mij omdat als politie komt, dan haar plannen om drugs en seks te beleven, zou verwaterd zijn (…) waarvan [heer W] een van de vaste rechters was en [mevrouw W] en [mevrouw B] kwamen bijna elke dag daarom hun minnaar te zien en samen drugs gebruiken en seks te doen. (…)

en daardoor eis ik aan hem [advocaat wederpartij] schadevergoeding van 25000 euro (…)

[Mevrouw E] was in Israel gevangenen inspecteur en mishandelaar van de vele palestijnen in de gevangenis. Daarom is zij gewend om zulke handelwijze toe te passen in Nederland in het verzorgingshuis. (…)

Mijn advocaat [mr. W], een harddrugs gebruiker, werd omgekocht door de managers van [zorginstelling] (…)

De korte geding rechter [heer H] is een crimineel en met opzet de art. 8 EVRM heeft geschonden naast elke andere artikelen en zeer partijdig gehandeld en alle wetten heeft geschonden en de rechters onbetrouwbaar vertoond en onbetrouwbaar gemaakt. (…) Daarom de uitspraak van [heer H] ongeldig is en ik denk dat hij tijdens wijzen van het vonnis hij was geweest of onder invloed van de gedachten van Hitler (…)

Voor hoger beroep de advocaat [mr. E] (een cocaïne gebruiker volgens zichzelf) de cocaïne verslaafde collega [mr. W]  gesteund had en daardoor geen hoger beroep ingediend en mijn tijd aangetast had.”

1.6    Op 25 november 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder het volgende geschreven:

“U mag aan deze mensen doorgeven dat ik zal heel veel doen om vijandigheden regelen voor deze mensen. Het is niet moeilijk. Ik ben uit respect voor de samenleving tevens respect voor de wet gewacht, maar als ik merk de weder partij meer misbruik probeert te maken, dan is niet meer de negativiteit te houden. Ik weet dat [mevrouw E] een martelingen uitvoerder was in Israel voor de palestijen. Zij was regelmatig in de gevangenis daar om mensen te martelen.”

1.7    Verweerder heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd:

“Ik heb u lange tijd het voordeel van de twijfel gegeven, maar gelet op uw laatste e-mails acht ik het thans niet langer verantwoord om u als advocaat bij te staan. Hierbij geef ik de opdracht dan ook aan u terug en beëindig ik mijn werkzaamheden voor u. Ik adviseer u om met spoed een andere advocaat te zoeken om u ter comparitie van 7 januari a.s. bij te staan. U kunt zich daarvoor het beste wenden tot het Juridisch Loket. Zodra zich een nieuwe advocaat bij mij meldt, zal ik hem of haar het dossier doen toekomen. Ik wijs u erop dat in deze procedure de bijstand van een advocaat verplicht is."

1.8    Klager heeft vervolgens ook diezelfde dag nog per e-mail gereageerd:

“wat ik geschreven heb, allemaal zijn op bewijsbasis en allemaal al aan de presidenten van de rechtbank gestuurd als klacht. Tevens aan de politie en de officieren van justitie. U was de laatste dat ik alles geschreven en gestuurd.

Ik vind het jammer dat u wilt ophouden wetend dat ik zonder advocaat verlies. Ten eerste wil ik van u toelichting ontvangen omdat u alleen geschreven heeft dat u mijn woorden niet leuk vind en daarom wil stoppen. In zulk korte tijd kan ik niet een ander advocaat vinden. Tevens geen een ander advocaat wil de inkomen delen. Dus aan uwzelf is om een ander advocaat te regelen omdat uzelf stelt voor om aan een ander advocaat overdragen en niet ik. U stelt voor en u regelt het zelf.”

1.9    Verweerder heeft op 26 november 2019 als volgt gereageerd:

“U hebt nog precies zes weken de tijd om een andere advocaat te zoeken. Op zich is dat lang genoeg. Ik wil u echter nog een laatste kans geven. (…)

Aan uw beweringen (…) hecht ik geen geloof. (…) Ik wens van u per e-mail de toezegging te ontvangen dat u al die zaken voor u houdt en mij daar verder niet mee lastigvalt en voorts dat wij ons in de verdere procedure beperken tot uitsluitend uw bezoekrecht in [zorginstelling].

De eerste zin van uw e-mail van 25 november jl. te 14.12 uur kan ik niet anders lezen dan als een verzoek aan mij om aan de wederpartij mee te delen dat u mogelijk geweld jegens de wederpartij zult gebruiken indien de rechtbank in uw nadeel zou beslissen. Ten eerste ben ik daartoe niet bereid en ten tweede wil ik dat u mij per e-mail bevestigt dat u in geen geval geweld zult gebruiken.

Als u mij het voorgaande uiterlijk morgen te 12.00 uur bevestigt, ben ik bereid u in de lopende procedure te blijven vertegenwoordigen.”

1.10    Op 27 november 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager het volgende geschreven:

“Uit het feit dat ik vandaag voor 12.00 uur niet de gevraagde bevestiging van u heb ontvangen, concludeer ik dat u zich niet kunt vinden in hetgeen ik u gisteren heb geschreven, en dat u mij daarin niet wenst te volgen. Dan ontbreekt voor mij de basis om als advocaat voor u door te gaan.

Hierbij beëindig ik dan ook mijn werkzaamheden voor u. Ik zal de rechtbank daarover informeren. Als gezegd dient u zelf tijdig een andere advocaat in te schakelen; ik ben daar niet verantwoordelijk voor.”

1.11    Op 29 november 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder het volgende geschreven:

“U wist vanaf het begin toen u met mij kennis heeft gemaakt wat mijn gedachten zijn en wat ik doe en wat ik wens. Wat gebeurd met u dat u ineens veranderd bent en wilt stoppen met mijn zaak en dat u weet, nu dat niemand kan/wil overnemen? (…)

Maar als u de suggesties/voorstellingen en of beschuldigingen van [advocaat wederpartij] niet bestrijdt, dan de rechter zij mij geen toelating geven en dan bent u schuldige advocaat. Daarom had ik u de puntsgewijze reactie van mij op de pleidooi van [advocaat wederpartij] gestuurd. Maar u wilt niets van mijn reactie gebruiken en van u heb ik nog steeds niets ontvangen om te zien wat uw pleidooi is in deze zaak tegen de stellingen van [advocaat wederpartij].

Bent u misschien benaderd door de wederpartij of hun advocaat? Heeft u verboden gedachten en met dat gedachten mijn zaak aangenomen om mijn zaak in belang van wederpartij afronden”

1.12    Verweerder heeft diezelfde dag als volgt gereageerd:

“Ik ben destijds met de zaak begonnen, omdat die mij redelijk en rechtvaardig voorkwam. Gaandeweg de procedure heb ik echter kennis genomen van uw steeds bontere complottheorieën (…) Mijn waarschuwingen ten spijt blijkt u te persisteren in deze – naar mijn bescheiden mening – waanideeën, reden waarom ik geen enkel vertrouwen meer in deze zaak heb en u niet meer naar behoren kan vertegenwoordigen. Uw suggestie dat ik niet onafhankelijk zou zijn, werp ik uiteraard verre van mij.

1.13    Op 21 december 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder het volgende geschreven:

“U heeft contractbreuk gepleegd met opzet met de doel op mijn zaak te laten verliezen tegen democratie schendende mensen (dat uw bekenden zijn). U bent de gehele geld schuldig aan mij dat u ontvangen heeft om mijn zaak geheel bij te staan en te behandelen plus de schade die ontstaat door dat u niet wil komen”

1.14    In een opvolgende e-mail aan verweerder van diezelfde datum heeft klager geschreven:

“U zou moeten voldoen aan mijn vraag (…) en volledige geld aan mij terug betalen anders kan ik geen advocaat bereid vinden. Dat betekent dat u met opzet wilt de weg naar een ander advocaat blokkeren. Als u niet doet, dan aannemelijk is dat u smeergeld ontvangen heeft om mijn zaak met opzet te beschadigen. De schade is minstens 25000 euro plus bij behoren.”

1.15    Verweerder heeft op 23 december 2019 gereageerd:

“Ik betreur het dat u – volkomen onterecht – mijn integriteit ter discussie stelt. Ik wens verder niet in te gaan op uw ronduit onzinnige aantijgingen. (…) Ik pieker er niet over de eigen bijdrage van € 145,- aan u terug te betalen, zoals u eist. (…) Zoals ik u al eerder heb meegedeeld, zal ik de rechtbank berichten dat ik mij aan de procedure onttrek. Ik zal nog een aanhouding proberen te verkrijgen, zodat u meer tijd krijgt om een andere advocaat te zoeken.

Ten slotte nog een opmerking over uw brief. Als ik een stuk bij de rechtbank indien, dan gebeurt dat onder mijn verantwoordelijkheid als advocaat, ook indien dat stuk door uzelf is opgesteld en ondertekend. Laat echter duidelijk zijn dat ik geen enkele verantwoordelijkheid kan en wil nemen voor de inhoud van uw brief. Het feit dat u onverkort aan de inhoud daarvan wenst vast te houden, is – als eerder gezegd – de reden dat ik niet langer uw belangen kan behartigen.”

1.16    Op 31 december 2019 heeft een medewerker van de rechtbank Den Haag in een e-mail aan verweerder en een andere advocaat het volgende geschreven:

“In bovengenoemde procedure ontving de rechtbank een B2 formulier dat de advocaat van eisende partij zich tijdens de geplande comparitie van partijen op 7 januari 2020 wenst te onttrekken. Op grond van artikel 6.2 van het rolreglement dient een procedure, na onttrekking van de advocaat, te worden verwezen naar de rol veertien dagen later voor advocaatstelling. Gelet hierop kan de comparitie van partijen op 7 januari 2020 geen doorgang vinden. De rechtbank zal het B2-formulier met de onttrekking op de rol van 8 januari 2020 verwerken en de procedure alsdan verwijzen naar de rol van 22 januari 2020 voor advocaatstelling namens eiser. Vervolgens zal de comparitie van partijen plaatsvinden op donderdag 30 januari 2020 om 9.30 uur. De enige reden voor uitstel van de comparitie van partijen op deze datum is dat de gedaagde partij of haar advocaat op deze datum verhinderd is.”

1.17    Op 2 januari 2020 heeft verweerder per e-mail aan klager laten weten dat de rechtbank klagers zaak heeft verwezen naar de rolzitting van 22 januari 2020 en dat klagers nieuwe advocaat zich op die datum bij de rechtbank moet aanmelden.

1.18    Klager heeft diezelfde dag in een e-mail aan verweerder geschreven:

“[verweerder] u heeft een misdrijf gepleegd. U zou moeten de gehele geld terug betalen. Ik wist niet dat je ook een hitler aanhanger bent. Ik waarschuw jou dat je moet betalen en beter is voor jou direct betaalt. Anders zoals ik jou heb beloofd in alle media zou je bekend staat en dat heeft voor jou echt gevolgen van.”

1.19    Op 7 januari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft zich op 30 december 2019 als advocaat onttrokken aan klagers zaak, terwijl op 10 januari 2020 een belangrijke zitting gepland stond. Bovendien heeft verweerder smeergeld in ontvangst genomen om klagers zaak te verzwakken. Het stond verweerder niet vrij om zich aan de zaak te onttrekken. Als verweerder zich wil onttrekken, dient hij klagers geld terug te betalen plus een schadevergoeding van € 25.000,-. Dat verweerder zich aan de zaak heeft onttrokken omdat klager slechte dingen schrijft over de wederpartij maakt dat niet anders.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Wanneer sprake is van een verschil van mening over de aanpak van de zaak, dient een advocaat zich te onttrekken. Wel dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (zie ook Gedragsregel 14 lid 3).

4.2    De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen over en weer naar voren is gebracht over het geschil met de zorginstelling niet zal worden besproken.

4.3    Verweerder stelt zich niet te hebben kunnen vinden in de reactie die klager door verweerder naar voren wenste te (laten) brengen tijdens en/of voorafgaand aan de zitting. Gelet op de inhoud van klagers reactie – waarvan een gedeelte is weergegeven onder 1.5 – acht de voorzitter de beslissing van verweerder niet onbegrijpelijk. Tussen klager en verweerder bestond kennelijk een verschil van mening over de aanpak van de zaak en verweerder mocht zich dan ook onttrekken. Verweerder heeft zich vervolgens ook op zorgvuldige wijze aan de zaak onttrokken. Hij heeft zich eind november 2019 – meer dan vier weken voor de zittingsdatum – onttrokken aan de zaak en zelfs nog aangeboden uitstel te vragen van de zittingsdatum zodat klager meer tijd zou hebben om een advocaat te zoeken.

4.4    Gelet op de door verweerder verrichte werkzaamheden in klagers zaak, acht de voorzitter het evenmin klachtwaardig dat verweerder de door klager betaalde eigen bijdrage niet aan hem heeft terugbetaald.

4.5    Klager heeft verweerder (vervolgens) op verschillende momenten beticht van (onder meer) het zich laten omkopen en/of aannemen van smeergeld. Verweerder heeft dit alles uitdrukkelijk betwist en klager heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. De juistheid van klagers stellingen is dan ook niet gebleken.

4.6    Voor zover klager heeft verzocht om een schadevergoeding, geldt dat daar gelet op het voorgaande geen enkele aanleiding toe is.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020.