ECLI:NL:TADRSGR:2020:140 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-490/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2020:140 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-09-2020 |
Datum publicatie: | 06-10-2020 |
Zaaknummer(s): | 20-490/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk vanwege een gebrek aan rechtstreeks belang. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond, omdat de opmerking van verweerder spottend (en wellicht ongelukkig) maar niet onnodig grievend is te noemen. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 september 2020 in de zaak 20-490/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 juni 2020 met kenmerk R 2020/44 edl/gh, door de raad ontvangen op 26 juni 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is met de heer Y verwikkeld in een geschil over een hond. Klaagster wordt in dit geschil bijgestaan door haar gemachtigde (die geen advocaat is) en de heer Y door verweerder.
1.2 De woonplaats van de heer Y is onbekend. Om toch zijn feitelijke adres te achterhalen, heeft de gemachtigde van klaagster volgens verweerder op facebook – uit eigen naam – berichten gezonden aan kennissen van de heer Y en hen verzocht binnen drie dagen de woon- of verblijfplaats van de heer Y door te geven, bij gebreke waarvan klaagster hen aansprakelijk zou stellen voor de door haar geleden schade. Eén dergelijk bericht bevindt zich in het dossier.
1.3 Verweerder heeft op 20 januari 2020 in een e-mail aan de gemachtigde van klaagster het volgende geschreven:
“Van cliënt heb ik vernomen dat u inmiddels diverse personen uit zijn netwerk hebt benaderd. (…) Namens cliënt verzoek ik u en uw cliënte, zo nodig sommeer ik u en uw cliënte, om de onrechtmatige uitlatingen (smaad c.q. laster) jegens cliënt per direct te staken en gestaakt te houden. (…) Mocht ik binnen de gestelde termijn niets van u vernemen of mochten u dan wel uw cliënte zich schuldig maken aan nieuwe onrechtmatige gedragingen, dan acht cliënt het zich vrijstaan om direct een kort geding procedure te entameren.”
1.4 De gemachtigde van klaagster heeft diezelfde dag per e-mail gereageerd:
“Het staat uw cliënt vrij om een kort gedingprocedure te entameren. Uw cliënt moet er rekening mee houden, dat cliënte dan een volledige proceskostenveroordeling zal vorderen vanwege de evident ongegronde eis, en in reconventie afgifte van de hond zal vorderen. Bovendien zal cliënte een klacht tegen u indienen bij uw Orde, aangezien u namens uw cliënt een evident ongegronde eis zult hebben ingesteld en cliënte (aanvankelijk) opzadelt met proceskosten.”
1.5 Verweerder heeft op 21 januari 2020 per e-mail gereageerd:
“Ten slotte geef ik u en uw cliënte mede dat ik niet gediend ben van het dreigen met het indienen van klachten bij de Orde van advocaten.”
1.6 De gemachtigde van klaagster heeft vervolgens op 25 januari 2020 in reactie het volgende geschreven:
“Cliënte hecht eraan, dat het haar is toegestaan om een klacht tegen u in te dienen bij uw Orde en om u op haar voornemen daartoe te wijzen, indien u klachtwaardig dreigt te handelen door een op voorhand evident kansloos kort geding aan te zeggen.”
1.7 Verweerder heeft op 27 januari 2020 in reactie het volgende geschreven:
“Van cliënt heb ik vernomen dat u na mijn sommatie wederom mensen uit zijn netwerk benaderd heeft. (…) U laat op deze wijze het conflict tussen partijen alleen maar escaleren. U gaat naar mijn bescheiden mening veel te ver in de behartiging van de belangen van uw cliënte. Graag verneem ik van u of u uit eigen beweging personen uit het netwerk van cliënt hebt benaderd en/of nog immer benadert, of dat u dit op uitdrukkelijke instructie van uw cliënte gedaan hebt en/of nog immer doet. Doet u dit uit eigen beweging, dan zal ik cliënt adviseren om in dat kader rechtsmaatregelen tegen u alleen te treffen. Indien het op verzoek van uw cliënte is, dan zal ik cliënt adviseren om in het door uw cliënte te entameren kort geding een reconventionele vordering in te dienen. In dat laatste geval sluit ik eveneens niet uit dat cliënt ook tegen u rechtsmaatregelen wil treffen.”
1.8 De gemachtigde van klaagster heeft vervolgens op 30 januari 2020 het volgende geschreven:
“Dat gezegd hebbende vindt cliënte het tijd om aan te zeggen, dat zij na afloop van het aankomend kort geding een klacht zal indienen bij uw Deken. Het gaat u als advocaat niet aan om (bij herhaling) te ‘dreigen’ met een gerechtelijke procedure, die evident een deugdelijke grond zal ontberen, om zo te voorkomen, dat cliënte niet te volle gebruik maakt van aan haar toekomende bevoegdheden. (…) Indien u zich nogmaals door uw cliënt laat ‘gebruiken’ om mij persoonlijk aan te spreken op een aan cliënte toe te rekenen handelen, zonder dat de door het Hof ’s-Hertogenbosch aangelegde zware maatstaf is ontmoet, zal ik net als cliënte een klacht indienen bij uw Deken. Ik zal het er dan voor houden, dat u poogt te voorkomen, dat ik de belangen van cliënte behoorlijk behartig.”
1.9 In een e-mail van 31 januari 2020 heeft verweerder het volgende geschreven:
“Ten slotte wil ik nog opmerken dat u in uw e-mails continue dreigt met het indienen van allerlei klachten. Onder andere jegens mij. Ik kan u reeds nu zeggen dat ik daarvan niet onder de indruk ben. Daarbij zie ik niet in dat het dreigen met een klacht jegens mij het standpunt van cliënt zal veranderen. Dat staat daar geheel los van. Ik zou spreekwoordelijk kunnen zeggen dat blaffende honden niet bijten, maar laat ik maar geen olie op het vuur gooien en de verstandige partij deze zijn. Laten wij ons tot het juridische beperken.”
1.10 Op 31 januari 2020 heeft de gemachtigde van klaagster, namens haar, bij de deken een klacht (onderdeel a) ingediend over verweerder.
1.11 Klaagster heeft de heer Y bij exploot van dagvaarding van 24 februari 2020 gedagvaard en (onder andere) afgifte van de hond en bekendmaking van de woon- of verblijfplaats van de heer Y gevorderd. Bij vonnis van 16 maart 2020 zijn alle vorderingen van klaagster door de rechtbank Rotterdam afgewezen.
1.12 Op 30 april 2020 heeft de gemachtigde van klaagster, namens haar, de klacht aangevuld met klachtonderdeel b.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft zich in zijn e-mail van 31 januari 2020 onnodig grievend uitgelaten jegens klaagster.
b) Verweerder heeft – door aanzegging van persoonlijke aansprakelijkheid van de gemachtigde van klaagster – de gemachtigde van klaagster schrik aangejaagd, terwijl verweerder wist of in redelijkheid hoorde te begrijpen dat die aangezegde aansprakelijkheid een deugdelijke rechtsgrond ontbeert. Met die handelwijze heeft verweerder het gevaar in het leven geroepen dat klaagster niet ten volle gebruik kon maken van haar fundamentele recht op rechtsbijstand.
2.2 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij zich in de betreffende e-mail direct tot de gemachtigde van klaagster heeft gericht, waardoor niet valt in te zien hoe hij zich onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten. Hij heeft nooit de bedoeling gehad klaagster te kwetsen.
3.2 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten door zijn opmerkingen in de e-mail van 31 januari 2020 (zie 1.9, laatste twee zinnen).
4.3 Het verst strekkende verweer is dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de bewuste opmerking niet tegen haar, maar alleen tegen haar gemachtigde was gericht. De voorzitter passeert dit verweer, nu klaagster in het geschil werd bijgestaan door haar gemachtigde, klaagster (zoals derhalve kon worden verwacht) de e-mail met de bewuste opmerking heeft gelezen en klaagster heeft aangegeven dat zij de indruk kreeg dat deze opmerking zich tegen haar richtte en specifiek bedoeld was om haar te grieven. Klaagster is dan ook ontvankelijk in dit klachtonderdeel.
4.4 Anders dan klaagster ziet de voorzitter in die opmerkingen geen doelbewuste spot met het leed van klaagster, maar veeleer een spottende (wellicht in dit verband: ongelukkige) opmerking richting haar gemachtigde. De gewraakte opmerkingen moeten bovendien in samenhang met de rest van zijn e-mail en de daaraan voorafgaande e-mailwisseling worden gelezen. De voorzitter is gelet daarop van oordeel dat verweerder binnen de vrijheid is gebleven die hij heeft als advocaat van de wederpartij. Van klachtwaardig handelen door verweerder is op dit punt niet gebleken. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar gemachtigde persoonlijke aansprakelijkheid heeft aangezegd en haar gemachtigde zodoende schrik heeft schrik aangejaagd, terwijl verweerder wist of in redelijkheid hoorde te begrijpen dat die aangezegde aansprakelijkheid een deugdelijke rechtsgrond ontbeerde.
4.6 Het verst strekkende verweer is dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat dit klachtonderdeel tardief is ingediend en klaagster bovendien geen rechtstreeks belang heeft bij deze klacht.
4.7 De voorzitter is van oordeel dat van een tardieve klacht geen sprake is, nu er sprake is van een (toegestane) aanvulling op een aanvankelijk gedane klacht die nog niet tot een definitief einde was gekomen. Verweerder heeft, voordat de deken zijn visie op de klachtonderdelen heeft gegeven, kunnen reageren op de aanvullende klacht en heeft dat ook gedaan.
4.8 De voorzitter is evenwel van oordeel dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit klachtonderdeel vanwege een gebrek aan rechtstreeks belang. Uit de Advocatenwet volgt dat het klachtrecht enkel toekomt aan diegene die door een handelen of nalaten rechtsreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. De gemachtigde van klaagster heeft in deze een rechtstreeks belang; klaagster zelf slechts een afgeleid belang. Een rechtstreeks belang volgt evenmin uit de stelling dat verweerder met zijn handelwijze het gevaar in het leven heeft geroepen dat klaagster niet ten volle gebruik kon maken van haar fundamentele recht op rechtsbijstand. Deze stelling is niet nader toegelicht en evenmin aannemelijk geworden. De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel b kennelijk niet-ontvankelijk;
steeds met toepassing van artikel 46j Advocatenwet.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020.