ECLI:NL:TADRSGR:2020:137 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-417/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:137
Datum uitspraak: 26-08-2020
Datum publicatie: 21-09-2020
Zaaknummer(s): 20-417/DH/RO
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over afleggen meinedige verklaring door verweerder kennelijk niet-ontvankelijk. Het is in beginsel niet aan de tuchtrechter om te onderzoeken en beoordelen of sprake is geweest van strafrechtelijk ongeoorloofd handelen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 augustus 2020 in de zaak 20-417/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 28 mei 2020 met kenmerk R 2020/39 edl/gh, door de raad ontvangen op 2 juni 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft eerder, op 3 april 2017, bij de deken een klacht ingediend over mr. M.

1.2 Door de raad van discipline en vervolgens het hof van discipline is over deze klacht geoordeeld. Mr. H is als getuige gehoord bij de raad van Discipline. Verweerder en accountant de heer R zijn als getuigen gehoord bij het hof van discipline.

1.3 In de uitspraak van het hof van discipline van 20 september 2019 is het volgende vermeld:

“De verklaringen van deze getuigen zijn onverenigbaar met de eerder bij de raad afgelegde verklaring van getuige mr. H. Sterker nog: het hof kan niet anders dan vaststellen dat door (één van) de getuige(n) een meinedige verklaring is afgelegd, bij de raad dan wel het hof.”

1.4 Op 21 november 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder heeft een meinedige verklaring afgelegd.

2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 Het verst strekkende verweer is dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht, omdat klager voor onbepaalde tijd is geschorst als advocaat. De voorzitter passeert dit verweer. Ook een geschorste advocaat kan een tuchtrechtelijke klacht indienen namens zichzelf, zo lang hij zich daarbij maar niet uitgeeft als advocaat. Bovendien heeft klager de onderhavige klacht ingediend (ruim) voordat de schorsing werd uitgesproken.

4.2 Klager verwijt verweerder dat hij een meinedige verklaring heeft afgelegd. De voorzitter overweegt dat het in beginsel niet aan de tuchtrechter is om te onderzoeken en vervolgens te beoordelen of sprake is geweest van strafrechtelijk ongeoorloofd handelen, maar dat die beoordeling – na een strafrechtelijke aangifte en onderzoek - in beginsel in handen van de strafrechter ligt. Eerst wanneer strafrechtelijk verwijtbaar handelen onomstotelijk is gebleken, kan tevens sprake zijn van tuchtrechtelijk laakbaar gedrag en daarmee alsdan van een rol voor de tuchtrechter.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom op dit moment kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020.