ECLI:NL:TADRSGR:2020:122 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-408/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:122
Datum uitspraak: 05-08-2020
Datum publicatie: 20-08-2020
Zaaknummer(s): 20-408/DH/RO
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop, voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 augustus 2020 in de zaak 20-408/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

in haar hoedanigheid van stafjurist bij de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 27 mei 2020 met kenmerk R 2020/38 edg/gh, door de raad ontvangen op 29 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft in 2016 een klacht ingediend tegen mr. V. Bij brief van 22 juni 2016 heeft klager deze klacht weer ingetrokken.

1.2    Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil met de gemeente W. Op 5 juli 2018 en 25 oktober 2018 zijn door de rechtbank Den Haag vonnissen gewezen. Klager is in hoger beroep gegaan en diende voor 14 mei 2019 de gronden van het hoger beroep in te dienen, maar zijn advocaat onttrok zich aan de procedure.

1.3    Klager heeft de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet. De deken wees daarop mr. G aan als advocaat om klager advies te geven in de betreffende zaak.

1.4    Bij brief van 9 mei 2019 heeft mr. G geconcludeerd dat hij geen mogelijkheden zag in de hoger beroepsprocedure, omdat klager zijn stellingen niet aannemelijk kan maken. Mr. G heeft zijn werkzaamheden voor klager beëindigd.

1.5    Namens klager heeft mr. G in zijn brief verder verzocht om aanwijzing van een advocaat om in onderhandeling te treden met de gemeente W om tot een minnelijke regeling te komen. Dit verzoek is door de deken afgewezen bij beslissing van 10 mei 2019. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om beklag tegen deze beslissing in te dienen.

1.6    Verweerster heeft klager op 10 mei 2019 telefonisch op de hoogte gesteld van de afwijzende beslissing van de deken.

1.7    Op 14 oktober 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft een aandeel in de kwestie rondom advocatenkantoor V, waardoor al sprake is van een vertrouwensbreuk tussen klager en verweerster.

b)    Verweerster heeft een advocaat aan klager toegewezen die niet de expertise in huis had om klagers belangen goed te behartigen. De advocaat had geen ervaring met dit soort zaken, waardoor het hoger beroep per definitie strandde. Verweerster heeft telefonisch meegedeeld dat er geen andere advocaat zou worden toegewezen en haar toonzetting tijdens dit gesprek was deprimerend.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerster in haar hoedanigheid van stafjurist van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag. Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden dat, indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.2    Ingevolgde het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.3    De voorzitter stelt vast dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op de periode vóór 22 juni 2016. Klager heeft zijn klacht tegen verweerster op 14 oktober 2019 ingediend. Klager heeft zijn klacht niet binnen drie jaren na kennisneming ingediend, waardoor dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Klachtonderdeel b

4.4    De voorzitter overweegt dat niet is gebleken dat mr. G de expertise of ervaring miste om de (bewijs)positie van klager in de hoger beroepsprocedure te beoordelen. Klagers stelling is op dat punt niet onderbouwd. Dat mr. G een voor klager negatief advies heeft uitgebracht, maakt niet dat de conclusie kan worden getrokken dat mr. G de benodigde expertise miste.

4.5    De voorzitter merkt daarnaast op dat verweerster heeft aangegeven dat zij een andere advocaat zou hebben aangewezen voor het voeren van de hoger beroepsprocedure als mr. G positief zou hebben geadviseerd. De rol van mr. G was beperkt tot een haalbaarheidsadvies. Omdat mr. G negatief adviseerde, kreeg klager na zijn advies geen advocaat aangewezen om hem in hoger beroep bij te staan. Bij twijfel over de kans van slagen van een procedure is het gebruikelijk een advocaat te raadplegen en afhankelijk van het advies wel of geen advocaat aan te wijzen voor rechtsbijstand in de procedure. De gang van zaken in deze is gebruikelijk en aan verweerster kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.6    Het verzoek van mr. G om aanwijzing van een advocaat voor onderhandelingen met de gemeente W is op 10 mei 2019 door de deken afgewezen. Door klager is onvoldoende onderbouwd dat verweerster hierbij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.7    Verweerster heeft klager op 10 mei 2019 telefonisch op de hoogte gesteld van de afwijzende beslissing, omdat de hoger beroepstermijn op 14 mei 2019 zou verlopen en zij klager zo snel mogelijk wilde berichten. Het is de voorzitter op geen enkele wijze gebleken dat verweerster door dit gesprek of de toon waarop zij dit gesprek gevoerd heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren. De voorzitter verklaart klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.