ECLI:NL:TADRSGR:2020:110 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-403/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:110
Datum uitspraak: 29-07-2020
Datum publicatie: 19-08-2020
Zaaknummer(s): 20-403/DH/RO
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over curator kennelijk ongegrond. Dat klager het niet eens is met het besluit van de curator, maakt niet dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 juli 2020 in de zaak 20-403/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 14 mei 2020 met kenmerk R 2020/34 edg/gh, door de raad ontvangen op 18 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is sinds 2006 in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van zijn overleden moeder in meerdere procedures verwikkeld (geweest).

1.2    Op 9 mei 2018 is klager failliet verklaard met benoeming van verweerster tot curator.

1.3    Verweerster heeft in dat kader een vaststellingsovereenkomst gesloten met de zussen van klager en de executeur-testamentair in de nalatenschap van de moeder van klager. 

1.4    Klager heeft zich hiertegen verzet en het ontslag van verweerster als curator verzocht. De rechter-commissaris heeft zich bij brief van 10 juli 2019 op het standpunt gesteld dat het ontslagverzoek moet worden afgewezen. Op 19 juli 2019 is het ontslagverzoek door de rechtbank afgewezen.

1.5    Op 5 december 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster negeert alle wet- en regelgeving en ter tafel liggende vonnissen.

b)    Verweerster weigert vorderingen op derden te incasseren en stelt ten onrechte, ook ten opzichte van de rechter-commissaris, dat het gaat om afwikkeling van een nalatenschap.

c)    Verweerster is voornemens klagers aandelen in onroerend goed te gelde te maken.

d)    Verweerster onderhoudt contact met de als voormalig executeur bestempelde heer O.

e)    Verweerster lapt alle wettelijke regels omtrent nalatenschappen aan haar laars en verstrekt een pertinent onjuiste voorstelling van zaken aan de rechtspraak.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft in alle onderdelen betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van curator van het faillissement van klager. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van curator, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Voor het handelen van een advocaat als curator brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en dat hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissing of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt.

4.2    Tegen deze achtergrond is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster zich bij de vervulling van haar taak als curator zodanig gedragen heeft dat zij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Niet gebleken is dat verweerster klagers (gestelde) recht op verhaal van geleden schade heeft geblokkeerd. Ook is niet gebleken dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt of een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven aan de rechter-commissaris of de rechtbank. Het is de voorzitter enkel gebleken dat verweerster heeft besloten tot vereffening van een waardevol actief. Klager is het niet eens met dit besluit. Het stond verweerster echter vrij dit te doen. Het stond haar eveneens vrij daarbij contact te hebben met betrokkenen, waaronder de (voormalig) executeur heer O. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster bij dit alles onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager.

4.3    Gelet op het hiervoor genoemde beperkte tuchtrechtelijke toetsingscriterium, de reeds verrichte toetsingen door de rechter-commissaris en de rechtbank (weergegeven onder 1.4) en de taak van de curator, is de voorzitter van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van klaagster.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020.