ECLI:NL:TADRSGR:2020:108 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-348/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:108
Datum uitspraak: 20-07-2020
Datum publicatie: 21-07-2020
Zaaknummer(s): 20-348/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing. De raad heeft na afloop van de zitting besloten de klacht ambtshalve aan te vullen. Partijen krijgen de gelegenheid hierop te reageren.

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 juli 2020 in de zaak 20-348/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 16 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 7 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/28 edl/gh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de (video)zitting van de raad van 13 juli 2020. Daarbij waren klager, verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail (met bijlagen) van verweerder van 29 juni 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is op 20 november 2015 (onherroepelijk) vrijgesproken in een strafzaak. Klager werd in de strafzaak bijgestaan door verweerder, op aanwijzing van en met dekking van de kosten door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager.

2.3    Op 22 november 2016 heeft verweerder, namens klager, een verzoekschrift ex artikel 591a Wetboek van Strafvordering ingediend. Het verzoekschrift is mede door klager ondertekend.

2.4    Op 18 juli 2016 heeft de rechtbank een beschikking gewezen. Daarin staat het volgende:

“De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 15.093,00 (…), welk bedrag als volgt is samengesteld:

-    € 14.795,82, wegens de kosten van een advocaat voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;

-    € 47,18, wegens ten behoeve van de terechtzitting gemaakte reiskosten en

-    € 250,00, wegens de kosten van een advocaat voor de indiening van het verzoekschrift;

beveelt de uitbetaling van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de (derdengeld)rekening van verzoekers advocaat”

2.5    De beschikking is op 21 juli 2016 door verweerders secretaresse aan klager toegestuurd.

2.6    Op 25 februari 2019 heeft klager per e-mail aan verweerder laten weten dat hij het bedrag van € 15.093,00 nog steeds niet heeft ontvangen.

2.7    Bij brief van 26 maart 2019 heeft klager verweerder gesommeerd het bedrag van € 15.093,00 met de wettelijke rente aan klager over te maken.

2.8    Verweerder heeft dit bij brief van 10 april 2019 gemotiveerd geweigerd.

2.9    Klager heeft zijn verzoek herhaald bij e-mail van 19 april 2019.

2.10    Verweerder heeft bij brief van 3 mei 2019 nogmaals gemotiveerd geweigerd.

2.11    Op 4 september 2019 heeft klager een bedrag van € 47,64 ontvangen van verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft, ondanks herhaalde verzoeker van klager, geweigerd de door de rechtbank aan klager toegekende schadevergoeding aan klager te voldoen, waardoor verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en misbruik van de derdengeldenrekening en in strijd heeft gehandeld met de wet en de advocatenregels.

3.2    Klager wil dat verweerder de toegekende vergoeding, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 18 juli 2016, alsnog aan klager voldoet. Tevens wenst klager vergoeding van zijn kosten voor het opstellen van zijn klacht, een bedrag van € 375,00.

4    BEOORDELING

4.1    De raad ziet in het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken aanleiding de klacht op grond van het bepaalde in artikel 46d lid 9 Advocatenwet ambtshalve aan te vullen met de volgende klachtonderdelen:

b)    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager onvoldoende heeft geïnformeerd over het doel van het verzoekschrift en de bestemming van de daarin gevraagde vergoeding.

c)    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij een aan klager toekomend bedrag betreffende diens reiskosten onnodig laat en pas na herinnering van klager aan klager heeft overgemaakt.

4.2    Nu de raad pas na de zitting heeft besloten de klacht ambtshalve aan te vullen en partijen daardoor nog niet in de gelegenheid zijn geweest op de aanvullende klachtonderdelen te reageren, zal de raad verweerder in de gelegenheid stellen binnen drie weken na verzending van deze tussenbeslissing te reageren op de aanvullende klachtonderdelen. Daarna zal klager als hierna te melden in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    bepaalt dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld binnen drie weken na verzending van deze beslissing te reageren op de in 4.1 genoemde aanvullende klachtonderdelen;

-    bepaalt dat klager daarna, binnen drie weken na verzending van die reactie door de griffie van de raad aan hem, de gelegenheid krijgt zich hierover uit te laten;

-    houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M. Laning en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.