ECLI:NL:TADRSGR:2020:105 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-169/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:105
Datum uitspraak: 08-07-2020
Datum publicatie: 21-07-2020
Zaaknummer(s): 20-169/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Geen sprake van rekken door verweerster. Verweerster is steeds duidelijk en transparant geweest naar klaagster. De aanvraag voor extra uren bij de Raad voor Rechtsbijstand is niet onbetamelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 juli 2020 in de zaak 20-169/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 17 februari 2020 met kenmerk R 2020/09 edg/dh, door de raad ontvangen op 18 februari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. De voorzitter heeft verder kennisgenomen van de brief met bijlagen van klaagster, door de raad ontvangen op 26 mei 2020, en de brief met bijlagen van verweerster van 8 juni 2020.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is in 2008 gescheiden. Destijds is door klaagster met haar ex-echtgenoot afgesproken dat zij tegenover elkaar niet gehouden zouden zijn partneralimentatie te betalen. De ex-echtgenoot betaalde op basis van het echtscheidingsconvenant vanaf mei 2008 wel kinderalimentatie.

1.2    Klaagster heeft zich in oktober 2016 tot verweerster gewend, omdat zij alsnog partneralimentatie en een hoger bedrag aan kinderalimentatie wenste te krijgen.

1.3    In haar brief van 10 januari 2017 heeft verweerster meegedeeld dat zij op basis van het inkomen van klaagster geen mogelijkheden zag om partneralimentatie tot stand te kunnen brengen. Verweerster heeft uitgelegd dat het jaarinkomen van klaagster gestegen was ten opzichte van 2008 en dat een draagkrachtberekening wordt gemaakt op basis van fictieve bedragen en niet op basis van werkelijke vaste lasten. Verweerster heeft klaagster gevraagd om toezending van haar jaaropgave van 2016 om haar (voorlopige) analyse van de zaak te kunnen controleren.

1.4    Klaagster heeft op 19 januari 2017 geantwoord en de jaaropgave 2016 toegestuurd. In haar reactie van 31 januari 2017 heeft verweerster meegedeeld dat de kinderalimentatie een zaak is tussen het kind en de ex-echtgenoot, omdat het kind sinds april 2016 meerderjarig is. Ten aanzien van de partneralimentatie heeft verweerster haar eerder ingenomen standpunt dat geen sprake is van een inkomensdaling en dat klaagster waarschijnlijk geen aanspraak kan maken op partneralimentatie herhaald.

1.5    In een brief van 14 april 2017 heeft verweerster uiteengezet dat de lotsverbondenheid tussen klaagster en de ex-echtgenoot is afgenomen en dat dit gevolgen heeft voor de kans van slagen van een verzoek tot betaling van partneralimentatie. Verweerster heeft aangegeven dat desalniettemin is besloten dat getracht zal worden de ex-echtgenoot te bewegen tot het betalen van partneralimentatie en, wanneer hij niet vrijwillig een bijdrage wil leveren, hier een procedure over aan te spannen. Verweerster heeft klaagster gevraagd om toezending van stukken met betrekking tot haar ziekte en de behandeling daarvan in verband met de kosten die klaagster daarvoor moet maken.

1.6    In een brief van 24 mei 2017 heeft verweerster meegedeeld dat zij bezig is met het opstellen van een verzoekschrift tot vaststelling van partneralimentatie en heeft zij haar verzoek aan klaagster om onderbouwende stukken  over te leggen herhaald. Verweerster heeft klaagster er nogmaals op gewezen dat de kans van slagen om partneralimentatie vastgesteld te krijgen niet groot is.

1.7    Klaagster heeft op 8 juni 2017 geantwoord en stukken over geneesmiddelen en/of vitaminepreparaten bijgevoegd. In haar reactie van 9 juni 2017 heeft verweerster meegedeeld dat nergens uit blijkt dat alle door klaagster genoemde geneesmiddelen en/of vitaminepreparaten worden voorgeschreven. Verweerster heeft aangegeven dat dit bij de rechtbank tot de conclusie zou kunnen leiden dat deze middelen niet noodzakelijk zijn, waardoor klaagster die kosten dan niet kan doorvoeren bij de draagkrachtberekening. Verweerster heeft klaagster verzocht de eerder per e-mail op 31 mei 2017 verstuurde lijst met kosten in te vullen, zodat klaagsters behoefte aan alimentatie kan worden onderbouwd.

1.8    Klaagster was ook verwikkeld in een arbeidsgeschil. In een brief van 25 augustus 2017 aan verweerster heeft klaagster meegedeeld dat zij voor de zaak op het gebied van het arbeidsrecht heeft gekozen voor een andere advocaat.

1.9    Klaagster heeft bij e-mail van 29 november 2017 aan verweerster haar ongenoegen geuit over de volgens klaagster trage gang van zaken. Klaagster heeft verweerster gevraagd om vaart achter de alimentatiezaak te zetten. In haar reactie van 1 december 2017 heeft verweerster opgemerkt dat zij de opgevraagde stukken niet van klaagster heeft ontvangen en dat klaagster evenmin heeft laten weten dat zij de stukken niet kon verstrekken. Verweerster heeft nogmaals meegedeeld dat de zaak van klaagster alleen ziet op het alsnog vaststellen van partneralimentatie en niet op de kinderalimentatie. Verweerster heeft verder meegedeeld dat – op uitdrukkelijk verzoek van klaagster – het verzoekschrift zonder verder onderliggende bewijsstukken zal worden ingediend.

1.10    Klaagster heeft in haar e-mail van 4 december 2017 uitgelegd waarom zij bepaalde stukken niet aan verweerster kon verstrekken. Klaagster heeft geschreven dat zij zich ervan bewust is dat de zaak weinig kans maakt, “maar dat iedere mogelijkheid om deze kans te vergroten wordt ingezet alvorens de zaak wordt ingediend”.

1.11    Verweerster heeft klaagster op 20 december 2017 en 5 januari 2018 verzocht om een overzicht van door klaagster gemaakte onvoorziene kosten in verband met haar ziekte, alsmede om nadere stukken met betrekking tot (de uitkomst van) de arbeidszaak.

1.12    Bij e-mail van 21 november 2018 heeft verweerster het voornemen geuit het dossier van klaagster te sluiten, omdat zij niets meer van klaagster had vernomen. Verweerster heeft in deze e-mail geschreven dat klaagster eerder had meegedeeld dat zij eerst de arbeidszaak wilde afhandelen alvorens zij verder wilde gaan met de alimentatiezaak.

1.13    Klaagster heeft op 2 december 2018 geantwoord. In haar reactie van 11 december 2018 heeft verweerster meegedeeld dat het concept verzoekschrift tot vaststelling van partneralimentatie nooit is afgerond, omdat zij afhankelijk was van door klaagster te verschaffen stukken en omdat klaagster de arbeidszaak eerst wilde afwikkelen. Verweerster schreef verder dat de kans op het verkrijgen van partneralimentatie inmiddels nagenoeg nihil was en dat kinderalimentatie niet aan de orde kon worden gesteld. Ook heeft verweerster in deze e-mail meegedeeld dat zij aan de Raad voor Rechtsbijstand toestemming zou moeten vragen om meer uren aan de zaak van klaagster te mogen besteden, waardoor klaagster opnieuw een eigen bijdrage zou moeten betalen.

1.14    Bij e-mail van 7 mei 2019 merkt verweerster op dat klaagster een afspraak heeft gemaakt, terwijl klaagster niet heeft gereageerd op de e-mail van verweerster van 11 december 2018. Verweerster heeft nogmaals meegedeeld dat zij de kans van slagen in de zaak van klaagster zeer klein achtte. Zij heeft klaagster verzocht om recente stukken te verstrekken in het geval dat klaagster het verzoekschrift desondanks wil doorzetten.

1.15    Bij e-mail van 19 juni 2019 heeft verweerster meegedeeld dat zij aanpassingen heeft gedaan in de behoefteberekening en heeft zij klaagster verzocht dit alles te controleren.

1.16    In haar e-mail van 12 juli 2019 heeft verweerster meegedeeld dat het verzoekschrift tot vaststelling partneralimentatie gereed was voor indiening, waarbij zij klaagster er nogmaals op heeft gewezen dat de kans van slagen klein wordt geacht.

1.17    Bij e-mail van 18 juli 2019 heeft verweerster – in reactie op een e-mail van klaagster van 17 juli 2018 – meegedeeld dat in een kort geding geen alimentatie gevorderd kan worden. Verweerster heeft klaagster verzocht om mee te delen of verweerster tot indiening van het verzoekschrift kon overgaan.

1.18    Op 25 juli 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.19    Op 3 oktober 2019 heeft op het bureau van de deken een bespreking plaatsgevonden tussen de deken en partijen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    De zaak ligt al sinds oktober 2016 bij verweerster en zij is al die tijd geen procedure gestart. Verweerster heeft de zaak gerekt door het herhaaldelijk bijstellen van de behoefteberekening, waarbij zij de verantwoordelijkheid volledig bij klaagster legde, terwijl klaagster door ziekte niet goed functioneerde.

b)    Verweerster had de zaak niet moeten aannemen als zij kennelijk geen kans van slagen zag.

c)    Verweerster heeft nogmaals om betaling van een eigen bijdrage gevraagd, terwijl zij wist dat klaagster haar vaste lasten niet eens kon betalen.

d)    Verweerster heeft verwijtbaar gehandeld en niet voldoende oog gehad voor de belangen van klaagster en haar jongste kind.

e)    Verweerster heeft niet voldoende actie ondernomen om schade te beperken.

f)    Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan meineed door te ontkennen dat ze klaagsters zaken zou behartigen betreffende de partner- en kinderalimentatie. 

g)    Verweerster heeft onvolledige informatie uit het convenant gebruikt.

h)    Verweerster heeft onvoldoende begrip gehad voor de moeilijke situatie van klaagster.

i)    Verweerster heeft termijnen laten verlopen en is  tekort geschoten binnen haar informatie plicht.

2.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen naar voren is gebracht over het echtscheidingsconvenant en de alimentatiekwestie niet zal worden besproken.

Klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster voert aan dat zij, na ontvangst van de stukken, niet direct mogelijkheden zag om partneralimentatie tot stand te brengen. Zij heeft klaagster herhaaldelijk om (aanvullende) stukken moeten vragen, maar de zaak stagneerde omdat de stukken die aangeleverd werden niet voldoende waren. Verweerster heeft vervolgens een concept verzoekschrift opgesteld met daarin een fictief bedrag aan alimentatie, maar door het uitblijven van gegevens van klaagster stagneerde de zaak weer. Klaagster besloot vervolgens de alimentatiezaak stil te leggen, in afwachting van de afwikkeling van een arbeidszaak. Verweerster vernam daarop gedurende bijna een jaar niets over het verloop van de arbeidszaak. Ook na hervatting van de zaak moest verweerster wachten op stukken van klaagster.

4.3    De voorzitter overweegt dat uit de onder de feiten weergegeven correspondentie blijkt dat verweerster sinds de start van de zaak meerdere keren aan klaagster heeft uitgelegd wat de moeilijkheden waren voor het kunnen verkrijgen van partneralimentatie. Zij heeft voldoende duidelijk gemaakt waarom het in de zaak van klaagster nooit tot een procedure is gekomen. Verweerster heeft steeds geprobeerd de voortgang van de zaak te bewaken door aan klaagster duidelijk te maken welke gegevens noodzakelijk waren voor het opstellen van een verzoekschrift. Zij heeft altijd duidelijk gecommuniceerd en de zaak zorgvuldig behandeld. Voor zover klaagster stelt dat verweerster onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat zij langdurig ziek was, heeft zij deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    De voorzitter overweegt dat uit de onder de feiten weergegeven correspondentie (zie 1.3 en 1.4) blijkt dat verweerster na ontvangst van de stukken niet direct mogelijkheden zag om met succes te verzoeken om partneralimentatie. Verweerster heeft dit gemotiveerd aan klaagster meegedeeld en dit ook daarna nog meermalen herhaald in de correspondentie. Naar het oordeel van de voorzitter is verweerster duidelijk en transparant geweest over de kans van slagen van de zaak. Het is niet aan verweerster te wijten dat klaagster ervoor heeft gekozen de zaak desondanks door te zetten. Aan verweerster kan op dit punt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.5    De voorzitter overweegt dat uit de e-mail van verweerster van 11 december 2018 blijkt dat zij aan klaagster heeft meegedeeld dat zij, gezien het aantal uren dat ze al aan de zaak van klaagster had besteed, aan de Raad voor Rechtsbijstand toestemming moest vragen om meer uren aan de zaak te mogen besteden, waardoor klaagster opnieuw een eigen bijdrage zou moeten betalen.

4.6    De voorzitter is van oordeel dat verweerster dit duidelijk aan klaagster heeft gecommuniceerd. De aanvraag voor extra uren bij de Raad voor Rechtsbijstand is niet onbetamelijk. Dat klaagster door de aanvraag van extra uren een aanvullende eigen bijdrage zou moeten betalen, is ook niet onbetamelijk te noemen. Aan verweerster kan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen d) t/m i)

4.7    De voorzitter overweegt dat het aan klaagster is om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van stellingen. Klaagster heeft deze klachtonderdelen onvoldoende onderbouwd met feiten en omstandigheden. Dat verweerster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld is de voorzitter dan ook op geen enkele wijze gebleken. Ook klachtonderdelen d) tot en met i) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020.