ECLI:NL:TADRSGR:2020:102 Raad van Discipline 's-Gravenhage 20-340/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2020:102
Datum uitspraak: 08-07-2020
Datum publicatie: 21-07-2020
Zaaknummer(s): 20-340/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Voor het overige is de klacht kennelijk ongegrond vanwege onvoldoende onderbouwing.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 juli 2020 in de zaak 20-340/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 17 april 2020 met kenmerk K232 2019 ar/smo, door de raad ontvangen op 17 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is (in ieder geval) vanaf 2011 verwikkeld in verschillende familierechtelijke zaken.

1.2    Verweerster heeft in die zaken steeds opgetreden als advocaat van de wederpartij.

1.3    Op 15 november 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster reageert niet op correspondentie, is niet bereikbaar en niet bereid tot overleg.

b)    Verweerster treedt niet de-escalerend op.

c)    Verweerster heeft de rechter misleid door te liegen over contact met de advocaat van de wederpartij, door vals- en onwaarheden te bespreken, door knip- en plakwerk en door beschikkingen niet over te leggen.

d)    Verweerster weet niet wat er speelt.

e)    Verweerster laat het hoger beroep over aan een ander.

f)    Verweerster heeft van alles gezegd in afwezigheid van haar cliënte.

g)    Verweerster heeft een zaak aangespannen die inhoudelijk en procedureel niet correct is.

2.2    Klager stelt zich op het standpunt dat er veel kosten zijn gemaakt en dat een deel daarvan voor rekening van verweerster moeten komen.

2.3    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Op grond van artikel 46g lid 1 sub a wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.2    De voorzitter stelt vast dat verweerder klaagt over het handelen van verweerster vanaf 10 oktober 2011. Niet is door klager gesteld noch is de voorzitter uit de stukken gebleken waarom klager niet eerder over het handelen van verweerster heeft geklaagd. Door pas op 15 november 2019 een klacht in te dienen, heeft klager de termijn van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet overschreden voor wat betreft de periode vóór 15 november 2016. De klacht is daarom in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.

4.3    De voorzitter kan wel oordelen over de gedragingen van verweerster vanaf 15 november 2016. De voorzitter overweegt daartoe als volgt.

4.4    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klagers. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.5    De voorzitter overweegt dat het aan klager is om bewijs te leveren voor de gegrondheid van zijn klachten. Klagers stellingen zijn echter niet, althans onvoldoende feitelijk onderbouwd en/of op andere wijze aannemelijk gemaakt. Verweerster heeft klagers stellingen bovendien gemotiveerd betwist. Tegenover die betwisting van verweerster heeft klager niets gesteld om zijn klacht feitelijk nader te onderbouwen. De voorzitter heeft op basis het dossier dan ook niet kunnen vaststellen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klachtonderdelen zijn daarom in zoverre kennelijk ongegrond.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren voor zover deze is gericht op gedragingen van verweerster die hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016. De voorzitter zal de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk voor zover deze is gericht op gedragingen van verweerster die hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016;

-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, voor het overige kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020.