ECLI:NL:TADRSGR:2019:35 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-1001/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2019:35 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-03-2019 |
Datum publicatie: | 08-04-2019 |
Zaaknummer(s): | 18-1001/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 20 maart 2019
in de zaak 18-1001/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
1.
klager
2.
klaagster
beiden wonende te Eindhoven
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 4 december 2018 met kenmerk K097 2018 ar/ab en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter heeft verder kennisgenomen van de door klagers overgelegde tussenbeschikking van het gerechtshof van 16 januari 2019 en van een stuk met de titel “De meest fatale combinatie van functies in de Nederlandse rechtspraak”.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Op 7 oktober 2011 hebben drie advocaten, waaronder mr. W, in een procedure tegen klager(s) een rapport aan de rechtbank overgelegd.
1.2 Klagers hebben bij dagvaarding van 22 december 2017 een procedure ingesteld tegen mr. W. Verweerder heeft in die procedure opgetreden als advocaat van mr. W. Klagers hebben in die procedure gesteld dat het door mr. W op 7 oktober 2011 overgelegde rapport een vervalsing betrof van een door klagers vervaardigd rapport en dat zij nadelige gevolgen hebben ondervonden van het overleggen van de vervalsing.
1.3 Verweerder heeft op 28 februari 2018 een conclusie van antwoord ingediend.
1.4 Op 30 april 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder in het bijzonder het volgende.
a) Verweerder is in zijn contacten met klagers niet duidelijk geweest over de hoedanigheid waarin hij optrad.
b) Verweerster heeft grenzen van betamelijkheid, gedragsregels, in het bijzonder 1, 2, 7 en 8, wettelijke voorschriften, artikel 6 EVRM en de advocateneed overschreden.
c) Verweerder heeft in de procedure feiten gesteld waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist zijn.
d) Verweerder heeft niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht met betrekking tot de door zijn cliënte aangevoerde feiten en omstandigheden.
e) Verweerder heeft geen enkele onderbouwing, laat staan bewijs aangedragen voor de door hem gestelde feiten en omstandigheden.
f) Verweerder heeft zijn stellingen niet, althans onvoldoende onderbouwd.
g) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan laster en kwaadsprekerij.
h) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling door zich als raadsheer-plaatsvervanger bezig te houden met de belangenbehartiging van cliënten.
2.2 Klagers leggen, zakelijk weergegeven, aan de klacht ten grondslag dat het in 1.1 bedoelde rapport een vervalste versie van een door klagers vervaardigd rapport is. Klagers houden (onder meer) mr. W verantwoordelijk voor (het gebruik van) de vervalste versie van het rapport. Klagers verwijten verweerder dat hij in de procedure waarin hij bijstand heeft verleend aan mr. W ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de op 7 oktober 2011 overgelegde versie van het rapport van de hand van klagers is.
2.3 De stellingen die klagers voor het overige aan de klachtonderdelen ten grondslag hebben gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij namens mr. W gemotiveerd en feitelijk onderbouwd verweer heeft gevoerd in de door klagers ingestelde procedure. Verweerder is daarbij uitgegaan van de informatie die mr. W hem heeft verschaft. Verweerder had geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verstrekte informatie. Volgens verweerder hebben klagers van mr. W in de procedure in 2011 een exemplaar gekregen van het door haar overgelegde rapport. Klagers hebben bij die gelegenheid en ook in opvolgende procedures niet kenbaar gemaakt dat sprake zou zijn van een vervalsing. Bij mr. W ontbreekt verder enig belang bij het (laten) maken en/of gebruiken van een vervalsing. Verweerder voegt nog toe dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat tussen de volgens klagers originele versie van het rapport en de door mr. W in 2011 overgelegde versie geen verschillen bestaan die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil tussen klagers en mr. W.
3.2 Volgens verweerder moeten klagers het oordeel van de civiele rechter afwachten als zij de (on)juistheid van de over en weer in de civiele procedure ingenomen stellingen vastgesteld willen zien.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (2) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (1) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.3 Klagers hebben in hun klacht uitvoerig gerefereerd aan hun geschil(len) met onder meer mr. W. Verweerder is, voor zover de voorzitter kan vaststellen aan de hand van het klachtdossier, pas als advocaat van mr. W betrokken bij de kwestie sinds het begin van de in 1.2 bedoelde procedure. Omdat niet kan worden vastgesteld dat verweerder bij de eerdere geschillen betrokkenheid heeft gehad, klagers hebben dat niet gesteld en het is ook anderszins niet gebleken, kan ook niet worden vastgesteld dat verweerder in dat verband enig tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.4 Klagers hebben allerhande vragen geformuleerd, gericht aan verweerder. In deze tuchtprocedure staat de vraag centraal of verweerder zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. In deze procedure zullen de vragen van klagers aldus niet verder aan de orde komen.
Klachtonderdeel a)
4.5 Voor klagers en derden moet van aanvang af duidelijk zijn geweest dat verweerder optrad als advocaat van mr W. Voor zover klagers stellen dat sprake is van ongeoorloofde verstrengeling van belangen omdat verweerder advocaat is en, daarnaast (onder meer) raadsheer plaatsvervanger, geldt dat deze functies niet onverenigbaar zijn. Aldus hebben klagers hun stelling op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b), c), d), e), f) en h)
4.6 De voorzitter stelt vast dat deze klachtonderdelen alle zien op de standpunten die verweerder, namens mr. W, heeft ingenomen in de procedure tegen klagers, in het bijzonder in de conclusie van antwoord.
4.7 De voorzitter stelt voorop dat de in die procedure ingenomen stellingen in die procedure bestreden kunnen worden door klagers en dat het aan de civiele rechter is om te oordelen over de (on)juistheid van de over en weer ingenomen standpunten. Voor de tuchtrechter is daarbij geen rol weggelegd. De tuchtrechter beoordeelt slechts of verweerder met zijn stellingname niet heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt.
4.8 De stelling van klagers dat verweerder in de civiele procedure feiten, omstandigheden en standpunten heeft ingenomen, waarvan hij de onjuistheid kent of behoort te kennen is door verweerder bestreden en door klagers niet (nader) feitelijk en ondubbelzinnig onderbouwd. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder anderszins de belangen van klagers onnodig of onevenredig heeft geschaad. Ook op dit punt hebben klagers de klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdelen b tot en met h zijn kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 20 maart 2019.