ECLI:NL:TADRSGR:2019:264 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-244/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:264
Datum uitspraak: 16-12-2019
Datum publicatie: 23-12-2019
Zaaknummer(s): 19-244/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Patroon
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Klacht tegen advocaat-stagiaire en haar patroon. Verweerster is de patroon. Het toezenden van facturen aan klager kan niet worden aangemerkt als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De omstandigheid dat de advocaat-stagiaire van verweerster klager heeft verzocht om een deel van het bedrag te voldoen op de derdenrekening en het overige deel op de kantoorrekening, is evenmin tuchtrechtelijk laakbaar. Dat de advocaat-stagiaire van verweerster heeft getracht ‘misbruik te maken van derdengeld’, is niet gebleken. Niet is komen vast te staan dat verweerster is tekortgeschoten in haar rol als patroon. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 december 2019 in de zaak 19/244/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigden: mr. Van P. (gemachtigde 1) en Van den O. (gemachtigde 2)

over:

verweerster

gemachtigde: mr. D.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 juli 2018 heeft de gemachtigde 2 namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster en haar advocaat-stagiaire.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 maart 2019 met kenmerk R 2019/15 cij/mb, door de raad ontvangen op 15 maart 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2019 in aanwezigheid van de gemachtigden van klager en van verweerster en haar advocaat-stagiaire, bijgestaan door hun gemachtigde.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    bovengenoemde brief van de deken met bijlagen; 

-    de e-mail van 14 oktober 2019 van de gemachtigde 1 (met bijlagen);

-    de e-mail van 26 mei 2019 van de gemachtigde 2.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster voert kantoor samen met haar advocaat-stagiaire, die op

9 december 2016 is beëdigd.

2.2    Klager heeft op 30 september 2016 de heer X in zijn gezicht geslagen, waardoor de heer X schade heeft geleden. De heer X werd aanvankelijk bijgestaan door verweerster; daarna werd hij bijgestaan door de advocaat-stagiaire van verweerster.

2.3    Bij brief van 17 juli 2017 heeft verweerster klager een nota gedateerd 4 juli 2017 gestuurd op zijn huisadres. In deze brief staat onder meer het volgende:

“(…) Bijgevoegd vindt u de schadestaat van cliënt, die is  opgesteld naar aanleiding van de letselschade, die [de heer X] door uw toedoen heeft opgelopen op 30 september 2016. (…)

U wordt vriendelijk verzocht om voor 4 augustus 2017 het bedrag ten behoeve van de schade van [de heer X] van € 16.431,70 over te maken op Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor (…) op rekeningnummer (…) en het bedrag voor mijn werkzaamheden van € 6.113,77 over te maken op rekeningnummer (…).”

2.4    Begin 2018 is de heer X een deelgeschilprocedure gestart. Bij beschikking van 7 maart 2018 heeft de rechtbank Rotterdam voor recht verklaard dat klager een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens de heer X. De heer X werd op dat moment bijgestaan door de advocaat-stagiaire van verweerster; klager werd op dat moment bijgestaan door mr. R. Klager is veroordeeld tot het betalen van een voorschot op de immateriële schade ter hoogte van € 1.400,- en een voorschot op de materiële schade van € 10.000,-. Ook heeft de rechtbank klager veroordeeld tot betaling van de kosten van het deelgeschil aan de zijde van de heer X (€ 3.172,85). 

2.5    Bij brief van 8 maart 2018 heeft de advocaat-stagiaire van verweerster mr. R. als volgt bericht:

“(…) Ervan uitgaande dat u ook reeds in het bezit bent van de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 7 maart 2018 in onderhavige letselschadezaak, bericht ik u als volgt.

Uw cliënt is op grond van deze beschikking gehouden om € 10.000,- ten behoeve van de materiële schade van mijn cliënt (inclusief buitengerechtelijke kosten van € 4.000,-) te voldoen en € 1.400,- ten behoeve van de immateriële schade. Ook is uw cliënt gehouden om € 3.172,85 aan mij te betalen voor de kosten van het deelgeschil.

Voor de goede orde dient uw cliënt binnen twee weken na 7 maart 2018, derhalve uiterlijk op 21 maart 2018 de volgende bedragen over te maken:

-    € 6.000,- aan materiële kosten en € 1.400,- aan immateriële kosten ten behoeve van cliënt op mijn derdenrekening (…)

-    € 4.000,- buitengerechtelijke kosten en € 3.172,85 kosten deelgeschil op mijn kantoorrekening (…).”

2.6    Bij brief van 16 april 2018 heeft de advocaat-stagiaire van verweerster mr. R. een nota gestuurd voor de buitengerechtelijke kosten over de periode van 6 juli 2017 tot en met 16 april 2018, met het verzoek deze nota binnen 14 dagen te voldoen. Bij de brief is een nota gevoegd die is geadresseerd aan klager, met daarin een totaalbedrag van € 3.192,66. Bij de nota is een specificatie gevoegd.

2.7    Bij e-mail van 19 april 2018 heeft mr. R. de advocaat-stagiaire van verweerster – kort gezegd – bericht dat haar cliënt niet zou overgaan tot betaling, aangezien voor de opgevoerde kosten geen titel of rechtsgrond zou bestaan.

2.8    Bij brief van 3 juli 2018 heeft de advocaat-stagiaire van verweerster mr. R. een declaratie gezonden voor de buitengerechtelijke kosten over de periode van 19 april 2018 tot en met 3 juli 2018, met ook hier het verzoek om de nota binnen 14 dagen te voldoen. Ook bij deze brief heeft de advocaat-stagiaire van verweerster een nota gevoegd die is geadresseerd aan het adres van klager, met daarin een totaalbedrag van € 1.333,82. Bij de nota is een specificatie gevoegd.

2.9    Verweerster heeft ter zitting van de raad verklaard dat de facturen van 16 april en 3 juli 2018 met haar voorafgaande instemming zijn verzonden.

2.10    In een tweede deelgeschilprocedure, waarin de heer X werd bijgestaan door de advocaat-stagiaire van verweerster, heeft hij verzocht om klager te veroordelen om een voorschot aan de heer X te betalen van € 500,- op zijn materiële schade en € 8.600,- als voorschot op zijn immateriële schade, alsmede € 7.029,83 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de rente. Verder heeft de heer X verzocht om de kosten van het deelgeschil te begroten op een bedrag van € 6.045,70 en klager te veroordelen tot betaling hiervan. De rechtbank Rotterdam heeft in haar beschikking van 31 juli 2019 overwogen:

“4.7.  (…) De rechtbank stelt (…) vast dat:

-    Tot op heden sprake is van een materiële schade van € 6.500,- en dit bedrag is vergoed;

-    In de voorgaande deelgeschilprocedure een bedrag van € 4.000,- aan buitengerechtelijke kosten alsmede de kosten van het deelgeschil zijn toegewezen en vergoed;

-    In de voorgaande deelgeschilprocedure meer dan één derde van het door [de heer X] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten is afgewezen omdat het aantal gedeclareerde uren de deelgeschilrechter niet redelijk voorkwam; (…)”

2.11    De rechtbank heeft de verzoeken van de heer X afgewezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij en haar advocaat-stagiaire, zonder dat daar enige rechtsverhouding aan ten grondslag lag en ligt, facturen aan klager hebben gestuurd. Het had voor verweerster duidelijk moeten zijn dat dit voor advocaten niet is toegestaan. Daarnaast heeft de advocaat-stagiaire van verweerster getracht ‘misbruik te maken van derdengeld’ door klager te verzoeken een gedeelte van het (door de rechtbank toegewezen) bedrag naar haar kantoorrekening over te maken. Verweerster is in haar rol van patroon tekortgeschoten. Zij is immers verantwoordelijk voor het handelen van haar advocaat-stagiaire.

4    VERWEER

4.1    De gemachtigde van verweerster heeft onder meer aangevoerd dat de twee door de advocaat-stagiaire van verweerster verzonden facturen zien op de buitengerechtelijke kosten. Het ontbreken van enige rechtsverhouding tussen klager en de advocaat-stagiaire van verweerster is daarbij niet relevant. De facturen zijn gebaseerd op de aansprakelijkheid van klager jegens de cliënt van de advocaat-stagiaire van verweerster. Er is geen enkel beletsel voor een advocaat om een nota ter zake van de buitengerechtelijke kosten rechtstreeks te zenden aan de persoon die een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Sterker: in de letselschadepraktijk is dat een gebruikelijke werkwijze. De klacht dat de advocaat-stagiaire van verweerster zou hebben getracht om ‘misbruik te maken van derdengeld’, mist iedere (juiste) feitelijke grondslag. Het is aan de advocaat-stagiaire van verweerster, in samenspraak met haar cliënt, om aan een wederpartij aan te geven op welke wijze een (rechtens vastgestelde) betalingsverplichting dient te worden voldaan. Van onjuist handelen aan de zijde van verweerster of haar advocaat-stagiaire is geen sprake.

5    BEOORDELING

5.1    Bij de beoordeling van de handelwijze van verweerster, die de belangen behartigt van de wederpartij van klager, stelt de raad voorop dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als omschreven in artikel 10a Advocatenwet, is niet absoluut maar kan onder meer worden beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de  wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    Naar het oordeel van de raad kan het toezenden van de facturen aan klager niet worden aangemerkt als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klager is hierdoor immers niet in zijn belangen geschaad. Hij heeft de hoogte van de facturen betwist. In een dergelijk geval ligt het in de rede om de facturen niet te betalen. Het is vervolgens aan verweerster om zich al dan niet tot de civiele rechter te wenden met het doel om betaling van de facturen af te dwingen.

5.3    De omstandigheid dat de advocaat-stagiaire van verweerster klager heeft verzocht om een deel van het bedrag te voldoen op de derdenrekening en het overige deel op de kantoorrekening, is evenmin tuchtrechtelijk laakbaar. Het is aan een advocaat om met zijn of haar cliënt afspraken te maken over de te ontvangen bedragen en over de wijze van betaling. Voor zover er bij klager al verwarring heeft kunnen ontstaan, geldt dat hij werd bijgestaan door een advocaat, die hem hierover kon informeren. Dat de advocaat-stagiaire van verweerster heeft getracht ‘misbruik te maken van derdengeld’, is niet gebleken.

5.4    Nu de raad heeft vastgesteld dat de advocaat-stagiaire van verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, kan verweerster geen verwijt worden gemaakt van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door haar advocaat-stagiaire. Niet is komen vast te staan dat verweerster is tekortgeschoten in haar rol als patroon. 

5.5    Ook overigens is niet gebleken van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door verweerster. De klacht is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten, P.C.M. van Schijndel, M.G. van den Boogerd en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2019.