ECLI:NL:TADRSGR:2019:261 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-262/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:261
Datum uitspraak: 16-12-2019
Datum publicatie: 23-12-2019
Zaaknummer(s): 19-262/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht deels gegrond. Verweerster heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd over het risico en de omvang van de proceskostenveroordeling waarmee klaagster geconfronteerd zou kunnen worden bij afwijzing van haar vordering. Verweerster is hiermee jegens klaagster tekortgeschoten en heeft niet gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 december 2019 in de zaak 19-262/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 19 september 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 10 april 2019 met kenmerk R2019/25 edg/mb, door de raad ontvangen op 12 april 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 oktober 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen klachtdossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Op enig moment (het dossier vermeldt niet wanneer) heeft klaagster zich tot verweerster gewend met (aanvankelijk) het verzoek om ervoor te zorgen dat de voormalige bewindvoerder van klaagster, A.,  de volledige administratie aan haar zou retourneren. Daartoe hebben klaagster en verweerster afgesproken elkaar voor een ´intake´ op 25 juli 2017 - voor het gemak van klaagster dicht bij haar thuis - bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem te ontmoeten. Die ontmoeting is wegens (spoed)werkzaamheden elders van verweerster niet doorgegaan.

2.2    Op 28 augustus 2017 is klaagster naar (het kantoor van) verweerster verwezen door het Juridisch Loket. In de verwijzing is bij de omschrijving van het juridisch probleem opgenomen: “Klant heeft/had een bewindvoerder die haar belangen niet goed behartigde. Klant wenst advies/rechtsbijstand bij het verhalen van schade.

2.3    Bij e-mail van 6 oktober 2017 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

    “(…) Bijgaand zend ik u, in concept, het zelfstandig schadeverzoek.

    Graag verneem ik of uw eventuele op- en/of aanmerkingen dan wel u akkoord.

    Daarnaast ontvang ik graag van u stukken waaruit de betalingen die zijn misgegaan blijken en stukken waaruit de schade blijkt die u ten gevolge daarvan heeft geleden (gedeeltelijke inhouding uitkering en blokkering leefrekening) (…)

2.4    Bij e-mail van 12 oktober 2017 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

    “(…) Eergisteren heeft u aan mijn collega aangegeven dat u akkoord bent met het zelfstandig schadeverzoek.

    Zoals in onderstaande e-mail aangegeven ontvang ik van u stukken waaruit de betalingen die zijn misgegaan blijken, stukken waaruit de schade blijkt die u ten gevolge daarvan heeft geleden (gedeeltelijke inhouding uitkering en blokkering leefrekening), alsmede de facturen van de vergoeding van de bewindvoerder over de periode van de bewindvoering. Pas nadat ik deze stukken van u heb ontvangen, kan ik tot indiening van het verzoek overgaan. Ik zie de stukken dan ook graag zo spoedig mogelijk tegemoet (…)”

2.5    Bij e-mail van 13 oktober 2017 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

    “(…) Echter verzoek ik u vriendelijk om mij de verzochte bescheiden toe te zenden ter onderbouwing van uw standpunten. Graag zie ik deze stukken zo spoedig mogelijk tegemoet zodat ik tot indiening van het verzoek kan overgaan (…)”

2.6    Bij e-mail van 24 november 2017 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

    “(…) ik heb de door u toegezonden stukken bekeken, maar voor zover ik zie zitten er geen stukken bij waaruit blijkt dat er betalingen zijn misgegaan en ook geen stukken waaruit de schade blijkt die u ten gevolge daarvan heeft geleden (gedeeltelijke inhouding uitkering en blokkering leefrekening). Kunt u mij de stukken die dit specifiek aantonen toezenden zodat ik tot indiening van het schadeverzoek kan overgaan (…)”

2.7    Bij e-mail van 20 maart 2018 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

    “(…) Zoals zojuist telefonisch besproken gaat u nog achter stukken aan ter onderbouwing van de schade die u door toedoen van de bewindvoerder heeft geleden. U gaat dit aanstaande donderdag samen met iemand oppakken en neemt daarna contact met mij op. Ik zal derhalve niet tot indiening van het zelfstandig schadeverzoek overgaan zolang ik niet beschik over bewijsstukken van de schade (…)”

2.8    Bij e-mail van 17 mei 2018 heeft verweerster aan klaagster onder meer het volgende geschreven:

    “(…) Het zelfstandig schadeverzoek zal worden aangevuld met uw brief. Ik wil u er nogmaals uitdrukkelijk op wijzen dat de kans groot blijft dat het verzoek zal worden afgewezen omdat het verzoek niet dan wel onvoldoende wordt gestaafd met bewijsstukken waaruit de schade ondubbelzinnig voortvloeit (…)”

2.9    Namens klaagster heeft verweerster bij verzoekschrift van 17 mei 2018 de rechtbank Rotterdam verzocht de bewindvoerder te veroordelen tot vergoeding van de door klaagster geleden schade en tot teruggave van de onverschuldigd betaalde bewindvoerdersvergoeding.

2.10    Bij beschikking van 9 augustus 2018 heeft de kantonrechter de vorderingen van klaagster afgewezen en is klaagster veroordeeld in de proceskosten van A., begroot op € 600,- aan salariskosten. De kantonrechter heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:

    “(…) 5.6 (…) Er is wel reden [klaagster] in de proceskosten te veroordelen ondanks dat vaak in dit soort procedures de proceskosten worden gecompenseerd, [klaagster] heeft een vordering ingesteld met geen concrete benoeming van gemaakte fouten die tot enige schade hebben geleid, terwijl tijdens het bewind en bij de opheffing van het bewind bij de toezichthoudende kantonrechter geen andere klacht is neergelegd dan dat [klaagster] ontevreden was en opheffing van het bewind wenste. (…)”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. Verweerster heeft: 

a)    ten onrechte geen klachtenprocedure geëntameerd;

b)    ten onrechte een zelfstandig schadeverzoek ingediend;

c)    nagelaten een persoonlijk gesprek met klaagster te voeren.

3.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    VERWEER

4.1    Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft verweerster aangevoerd dat zij per e-mail van 15 augustus 2017 klaagster  nadrukkelijk heeft gewezen op de klachtenprocedure. Nadien bleek verweerster dat klaagster al in oktober 2016 bij de rechtbank Oost-Brabant in het kader van een klachtenprocedure een klacht over haar bewindvoerder had ingediend. Bij beschikking van 14 maart 2017 heeft de rechtbank het bewind met ingang van 1 april 2017 opgeheven. Omdat klaagster verweerster te kennen had gegeven dat zij de door haar gestelde schade op de bewindvoerder wenste te verhalen heeft verweerster een concept verzoekschrift tot vergoeding van schade opgesteld en op 6 oktober 2017 aan klaagster toegezonden. Daarbij  heeft verweerster klaagster verzocht om stukken ter onderbouwing van het schadeverzoek aan te leveren.

4.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft verweerster betoogd dat zij klaagster diverse malen vergeefs heeft verzocht om stukken aan te leveren ter onderbouwing van het schadeverzoek, omdat anders het verzoek wegens het ontbreken van voldoende bewijs zou kunnen worden afgewezen. Verweerster erkent te hebben nagelaten klaagster te informeren over een mogelijke veroordeling in de proceskosten. Maar zelfs als klaagster wél op het risico van een proceskostenveroordeling was gewezen had het klaagster niet van indiening van het verzoekschrift weerhouden, aldus verweerster. Immers, klaagster had expliciet aan verweerster te kennen gegeven dat zij het verzoekschrift sowieso wenste door te zetten, ook als zij daarmee voor haar voormalig bewindvoerder mogelijk ‘voor gek zou staan’.

4.3    Wat betreft een eventuele vergoeding van de betaling van de proceskosten aan klaagster heeft verweerster toegelicht dat  haar kantoor terzake een afwijzende beslissing heeft genomen.

4.4    Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft verweerster betoogd dat zij klaagster vanwege haar beperkte financiën tegemoet heeft willen komen. Vandaar dat verweerster aanvankelijk het intakegesprek met klaagster bij de rechtbank in Arnhem had gepland, waarbij zij dit gesprek kon combineren met een andere afspraak aldaar. Wegens (spoed)werkzaamheden elders is het intakegesprek op het laatste moment niet doorgegaan. Niettemin heeft verweerster klaagster nadien wekelijks telefonisch gesproken. Tijdens meerdere telefoongesprekken heeft verweerster klaagster heel uitgebreid gesproken,  waarbij zij haar onder meer ervan probeerde te overtuigen om het verzoekschrift niet in te dienen.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerster trad op als  advocaat van klaagster. De klacht ziet daarmee op de kwaliteit van dienstverlening door verweerster. Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2    Tot die professionele standaard behoort meer concreet het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt. Voorts dient een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding te nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend.

Klachtonderdeel a)

5.3    Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij klaagster per e-mail van 15 augustus 2017 reeds had gewezen op de klachtenprocedure en dat haar  nadien pas bleek dat klaagster al in oktober 2016 bij de rechtbank Oost-Brabant een klacht over bewindvoerder A. had ingediend. Vast staat dat de rechtbank bij beschikking van 14 maart 2017 het bewind van klaagster met ingang van 1 april 2017 had opgeheven. Toen klaagster zich op 28 augustus 2017 tot het Juridisch Loket wendde en werd verwezen naar (het kantoor van) verweerster had klaagster geen bewindvoerder meer. Die omstandigheid maakt dat het aanhangig maken van een klachtprocedure tegen de bewindvoerder reeds een gepasseerd station was en dat verweerster hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt wordt gemaakt.  Uit het voorgaande volgt dat  klachtonderdeel a ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

5.4    Gelet op het hiervoor overwogene is naar het oordeel van de raad het indienen van een zelfstandig schadeverzoek teneinde de door klaagster gestelde financiële en emotionele schade als gevolg van het handelen van de voormalig bewindvoerder van klaagster vergoed te krijgen in beginsel een  logische vervolgstap.

5.5    Vast staat dat verweerster ter voorbereiding van het verzoekschrift klaagster meermaals erop heeft gewezen dat zij ter onderbouwing van het schadeverzoek (bewijs)stukken diende aan te leveren. Toen klaagster uiteindelijk aan dit verzoek voldeed waren de bewijsstukken volgens verweerster echter onvoldoende. Vast staat verder dat verweerster klaagster veelvuldig en uitgebreid per e-mail en telefonisch heeft gewezen op de goede en kwade kansen van de procedure tegen de bewindvoerder en het risico dat het verzoekschrift wegens onvoldoende onderbouwing zou worden afgewezen. Verweerster erkent dat zij heeft nagelaten om in dit kader klaagster te wijzen op het risico van een proceskostenveroordeling in geval van afwijzing van het verzoek van klaagster, zoals de kantonrechter heeft geoordeeld bij beschikking van 9 augustus 2018. Volgens verweerster had zij geen rekening gehouden met een dergelijke onvoorziene, eigenlijk nooit voorkomende afwijking van de standaard-beslissing en wilde klaagster sowieso een procedure tegen de bewindvoerder starten, zodat het weinig verschil had uitgemaakt als zij klaagster hierover wel had geïnformeerd. Gelet op het voorgaande ziet de raad zich voor de vraag gesteld of de dienstverlening van verweerster heeft beantwoord aan de professionele standaard zoals genoemd in 5.2. De raad overweegt als volgt.

5.6    De raad is van oordeel dat verweerster klaagster weliswaar voldoende heeft geïnformeerd over de (geringe) kans van slagen van de procedure tegen de bewindvoerder, maar dat zij hierbij ook het risico op een proceskostenveroordeling had moeten betrekken. Dit heeft verweerster nagelaten. Dat klaagster coûte que coûte een procedure tegen de bewindvoerder wilde starten, maakt dit niet anders. In dit verband overweegt de raad dat het voorstelbaar is dat een advocaat soms moet zoeken naar een goede balans tussen enerzijds het opvolgen van instructies van de cliënt als opdrachtnemer en anderzijds als dominus litis de leiding nemen in een zaak. Maar juist dit spanningsveld maakt dat verweerster de regie had behoren te nemen en in elk geval klaagster (ter bescherming van klaagster) had moeten wijzen op het risico van een proceskostenveroordeling. Dit risico was reëel omdat verweerster wist dat de kans van slagen van het schadeverzoek wegens het ontbreken van voldoende bewijsstukken gering was. Omdat verweerster in zoverre nalatig is geweest in haar dienstverlening aan klaagster kan haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel b is gegrond.

Klachtonderdeel c)

5.7    De raad stelt voorop, dat een ‘persoonlijke intake’ uiteraard de voorkeur geniet. In het onderhavige geval heeft verweerster echter, volgens haar onweersproken verklaring,  veelvuldig en uitgebreid telefonisch contact met klaagster gehad. Nu ook uit het klachtdossier volgt dat klaagster en verweerster veelvuldig per e-mail met elkaar hebben gecommuniceerd, is er voldoende compensatie geboden, en is dit klachtonderdeel naar het oordeel van de raad ongegrond. Bovendien had het ook op de weg van klaagster gelegen om, als zij het van belang had gevonden om verweerster persoonlijk te zien, een persoonlijk gesprek aan te vragen. Dit heeftzij, blijkens het dossier, niet gedaan. Het enkele feit dat klaagster en verweerster elkaar niet persoonlijk hebben ontmoet, betekent derhalve niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel c is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd over het risico en de omvang van de proceskostenveroordeling waarmee klaagster geconfronteerd zou kunnen worden bij afwijzing van haar vordering. Verweerster is hiermee jegens klaagster tekortgeschoten en heeft niet gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klaagster,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft daartoe tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerster moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50 aan  klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2019.