ECLI:NL:TADRSGR:2019:259 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-650/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:259
Datum uitspraak: 11-12-2019
Datum publicatie: 23-12-2019
Zaaknummer(s): 19-650/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard, omdat verweerster voldoende heeft toegelicht waarom geen persoonlijk gesprek heeft plaatsgevonden met klagers over de declaratie. Klagers zijn voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 46g, derde lid, onder b, Advocatenwet.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van  11 december 2019 in de zaak 19-650/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 september 2019 met kenmerk K052 2019 ar/sh, door de raad ontvangen op 13 september 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventaris

lijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft klager in de periode van november 2016 tot juni 2018 bijgestaan in een procedure aangaande een alimentatiekwestie.

1.2    Bij factuur van 30 april 2018 heeft verweerster aan klager een bedrag van      € 7.905,44 in rekening gebracht, onder vermelding van debiteurnummer 20180083. Verweerster heeft bij deze declaratie een urenspecifatie meegezonden. Klager heeft de declaratie volledig voldaan.

1.3    Bij e-mail van 13 mei 2018 hebben klagers verweerster onder meer het volgende geschreven:

“(…) In reactie op de door jou ingediende declaratie zijn wij zeer onaangenaam verrast. Niet alleen door de hoogte van de declaratie maar ook door de door jou in rekening gebrachte uren. Wij kunnen dan ook niet instemmen met deze declaratie, gezien de in rekening gebrachte uren (…)”

1.4    Bij e-mail van 14 mei 2018 hebben klagers verweerster onder meer het volgende geschreven:

“(…) In antwoord op jouw vraag: wij kunnen onze bezwaren tegen de declaratie toelichten maar vinden dat niet echt iets om via de mail of telefonisch te doen (…)”

1.5    Bij e-mail van 15 mei 2018 heeft verweerster klagers bij 2018 onder meer het volgende geschreven:

“(…) Jouw antwoord verduidelijkt voor mij niet de strekking van jouw klacht, reden waarom ik dien te handelen op de volgende wijze. De email van 14 mei 2018 door jou aan mij gericht (een klacht over de hoogte van de declaratie) kwalificeert als klacht als bedoeld in artikel 1.1a van de kantoorklachtenregeling, welke onderdeel is van de gesloten overeenkomst van opdracht. Zekerheidshalve zend ik de betreffende kantoorklachtenregeling (versie november 2015) bijgaand nogmaals toe. (…)

1.6    In reactie daarop hebben klagers verweerster diezelfde dag onder meer het volgende geschreven:

“(…) ln mijn mail heb ik aangegeven dat wij een toelichting kunnen geven op onze bezwaren ten aanzien van de declaratie, maar dat wij vinden dat dit soort zaken zich niet lenen om via de mail of via de telefoon toe te lichten. Zou het niet meer voor de hand liggen om rnij en Mady uit te nodigen voor een gesprek met jou hierover? Dan kunnen wij face to face die toelichting geven, iets wat ons logischer voorkomt (…)”

1.6    Bij e-mail van 17 mei 2018 heeft verweerster klager onder meer het volgende geschreven:

“(…)Je hebt aangegeven dat er bezwaren zijn tegen de laatst toegezonden declaratie/gewerkte uren, maar daarbij niet kenbaar gemaakt welke bezwaren dat zijn. Vandaar mijn verzoek om schriftelijk, mag per email, aan te geven welke concrete bewaren er bij jou tegen de laatst toegezonden declaratie bestaan zodat ik daarop kan reageren. Overigens sluit ik nu de discussie over de wijze waarop je eventuele bezwaren aan mij kenbaar kan maken. Zijn er concrete bezwaren tegen genoemde declaratie dan ontvang ik deze graag van jou per email voor 1 juni 2018, in het andere geval ga ik er van uit dat er geen bezwaar (meer) wordt gemaakt tegen de declaratie en zie ik betaling daarvan graag tegemoet (…)”

1.7    Bij e-mail van 21 mei 2018 heeft klager onder meer het volgende aan klager geschreven:

“(…) Nu heb ik t.a.v. de laatste declaratie wel een vraag en wil als opdrachtgever van mijn opdrachtnemer tekst en uitleg over e.e.a. en wil met jou daarover in overleg. Dat houdt jij af en geeft alleen aan mij aan hoe ik een klachtenprocedure zou moeten opstarten. Dit, beste Caroline, is naar mij toe niet klantvriendelijk en al helemaal niet dienstverlenend. Ik heb aangegeven e.e.a. met jou persoonlijk te willen bespreken. Nu jij dat keer op keer afwijst, zal ik dit tegen mijn zin schriftelijk doen. Mijn bezwaren tav de declaratie en gang van zaken: Op maandag 16 april hadden wij op jouw kantoor een bespreking. Jij heb je op de bespreking voorbereid,1,5 uur reken jij daarvoor. Wij hebben ons zorgvuldig voorbereid en hebben jouw onze argumenten en input mondeling gegeven en ook tijdens onze bespreking bij jou (schriftelijk) achter gelaten. Tijdens de bespreking, die lang duurde,2,5 uur, hebben we de brief van mw Brecht, de beschikking van de rechtbank, de risico's, de valkuilen, ons strategie enz met elkaar uitgebreid besproken en waren wij het eens over e.e.a. Jij hebt ter plekke in de bespreking, zo goed als alles opgeschreven wat er in het verweerschrift en incidenteel appelstuk verwerkt moest worden. Daarna was het voor jou een kwestie van uitschrijven wat wij besproken en geconcludeerd hadden op de 16 april. Jij declareert echter voor het opstellen/uitwerken van dit stuk na de bespreking van 16 april het volgende:

-    23 april    4,5 uur

-    25 april    6,5 uur

-    26 april    5,5 uur

Totaal 16,5 uur (…)

Ik ben erg teleurgesteld in jouw opstelling naar mij en het behartigen van mijn belangen. En nu kom ik bij jou met het verzoek om niet per mail of telefonisch, maar persoonlijk contact met jou te hebben over een veel te hoge en onredelijke declaratie en jij wijst iedere vorm van persoonlijk contact af! (…)

1.8    In reactie daarop heeft verweerster bij e-mail van 29 mei 2018 klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Het is niet zo dat na onze bespreking van 16 april 2018 het verweerschrift/incidenteel hoger beroep al geheel uitgewerkt gereed lag. Door mij zijn in deze bespreking korte notities gemaakt en jij gaf aan mij ook tijdens deze bespreking nog een heel pakket aan aanbevelingen en bijlagen ter verwerking in het processtuk. Ik heb alles geordend en geïnventariseerd en heb vervolgens het verweerschrift/incidenteel hoger beroep uitgewerkt en opgesteld in jouw opdracht. Bij het verwerken van alle informatie in dit processtuk moet ook steeds weer worden teruggegrepen op het procesdossier, waaronder de stukken in eerste aanleg en uiteraard het beroepschrift van de wederpartij als ook alle bijlagen. Dit om te checken of alles compleet is en alles voldoende is weersproken voldoende gemotiveerd en onderbouwd is aangedragen. Ook zijn de besproken en door jou overhandigde aanbevelingen zoveel mogelijk meegenomen. Met de uitkomst daarvan in eerste concept was jij blij en tevreden. Een verweerschrift in hoger beroep waarbij tevens incidenteel appel wordt ingesteld is tijdrovend. Er waren vier grieven van de wederpartij te bestrijden en tevens namens jou vier grieven te formuleren tegen de beschikking van de rechtbank met de daarbij behorende toelichting. Het processtuk is voorzien van een inleiding en uiteraard dient ook het petitum - datgene wat je aan het hof verzoekt -zorgvuldig te worden geredigeerd. Dat vergt tijd. Ik heb in totaal ongeveer drie werkdagen hieraan besteed en uiteindelijk 16,5 uur bij jou in rekening gebracht tegen het overeengekomen uurtarief. (…)

De in rekening gebrachte 16,5 uur voor het opstellen en uitwerken van het verweerschrift/incidenteel hoger beroep als ook de 0,5 uur voor het opstellen van een uitvoerige e-mail op 26 april 2018 bij toezending van het eerste concept van dit processtuk zijn daadwerkelijk door mij besteed. Ik handhaaf dan ook de toegezonden declaratie onder nummer 20180083 d.d. 30 april 2018 volledig (…) Mocht je jouw bezwaren handhaven dan wijs ik je volledigheidshalve nogmaals op de interne kantoorklachtenregeling die je eerder ontving. (…)”

1.9    Bij brief van 5 juni 2018 heeft verweerster zich onttrokken als advocaat.

1.10    Klagers hebben zich met betrekking tot hun bezwaren aangaande (de hoogte van) de declaratie niet gewend tot de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster.

1.11    Bij e-mail met bijlage van 2 maart 2019 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft structureel en meermalen iedere vorm van overleg met klagers over de declaratie van 30 april 2018 geweigerd.

b)    Verweerster heeft blijkens de declaratie van 30 april 2018 voor haar werkzaamheden in de periode april 2018 tot en met 4 mei 2018 teveel uren in rekening gebracht.

2.2    De voorzitter zal de stellingen die klagers aan hun klacht ten grondslag hebben gelegd hierna, waar nodig, bespreken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat het een klacht tegen de eigen advocaat betreft. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Tot die professionele standaard behoort het op voortvarende en deskundige wijze verlenen van rechtsbijstand aan de cliënt. Voors dient de advocaat waar nodig belangrijke punten aan de cliënt schriftelijk te bevestigen om misverstand daarover te voorkomen.

4.2    De voorzitter zal hierna per klachtonderdeel beoordelen of het handelen van

verweerster heeft voldaan aan deze kwaliteitseisen.

Klachtonderdeel a)

4.3    Klagers verwijten verweerster dat zij elke vorm van overleg over de declaratie van 30 april 2018 heeft geweigerd, waardoor zij niet die zorgvuldigheid heeft betracht die van een advocaat verwacht mag worden. Verweerster heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd betwist. Volgens verweerster was zij wel degelijk bereid om met klagers in overleg te treden over de declaratie, maar zij wenste eerst van klagers te vernemen wat de bezwaren inhielden. Omdat klagers dit hebben nagelaten, heeft verweerster aangegeven dat zij de discussie over de wijze waarop concrete bezwaren kenbaar kunnen worden gemaakt zou sluiten.

4.4    De voorzitter is gelet op de hierboven geschetste feiten en omstandigheden van oordeel dat verweerster de door klagers gestelde verwijten gemotiveerd heeft weerlegd en dat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken. Verweerster heeft toegelicht waarom uiteindelijk geen persoonlijk gesprek heeft plaatsgevonden met klagers over de declaratie. Klagers hebben dit klachtonderdeel, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5    Met dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster dat zij teveel uren heeft gedeclareerd voor haar werkzaamheden in de periode april 2018 tot en met 4 mei 2018. Verweerster heeft dit klachtonderdeel eveneens gemotiveerd betwist. Daartoe heeft zij haar werkzaamheden uiteengezet en de bewerkelijkheid van (de producties in) de zaak toegelicht. Volgens verweerster zijn de door haar in rekening gebrachte uren te rechtvaardigen.

4.6    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen. De voorzitter overweegt dat ingevolge artikel 46g, derde lid onder b Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de klacht betrekking heeft op de hoogte van een declaratie en een geschil daarover reeds is of kan worden voorgelegd aan een klachten- of geschilleninstantie als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder b, of waarvoor deze weg heeft opengestaan. Gelet op het klachtdossier heeft verweerster klagers aangaande het declaratiegeschil er meermalen op gewezen dat het kantoor van verweerster een kantoorklachtenregeling kent. Niet gebleken is dat klagers gebruik hebben gemaakt van deze regeling. De voorzitter is van oordeel dat klagers deze voor de hand liggende weg behoren, althans behoorden, te bewandelen teneinde het dispuut over de declaratie tot een oplossing te brengen. Dat klagers de declaratie uiteindelijk hebben voldaan staat daar immers niet aan in de weg. Gelet op het voorgaande zal de voorzitter klagers in dit klachtonderdeel niet ontvankelijk verklaren en wordt derhalve niet aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel toegekomen.

4.7    Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de tuchtrechter slechts bevoegd is te oordelen over declaratiegeschillen indien sprake is van excessief declareren, maar hiervan is de voorzitter, gezien de gemotiveerde onderbouwing door verweerster van de door haar in rekening gebrachte uren, niet gebleken.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    klagers in klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g, derde lid, onder b, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 11 december 2019.