ECLI:NL:TADRSGR:2019:252 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-281/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:252
Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 23-12-2019
Zaaknummer(s): 19-281/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 december 2019 in de zaak 19-281/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 juli 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 11 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 26 april 2019 met kenmerk K232 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 29 april 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 3 juli 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op 3 juli 2019 verzonden aan klager.

1.4    Bij e-mail van 16 juli 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 7 oktober 2019 in aanwezigheid van verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet zich richt en van de stukken waarop de beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennis genomen van het verzetschrift van klager en van:

-    de brief van de zijde van klager van 29 juli 2019.

-    de brief van 23 september 2019, met bijlagen, van de zijde van verweerder.

Partijen en de raad hebben voor de zitting verder gecorrespondeerd over een door klager ingediend aanhoudingsverzoek. Het aanhoudingsverzoek is niet gehonoreerd en dat is bij brief van 24 september 2019 aan klager meegedeeld.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen op de zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Bij brief van 11 mei 2018 heeft een kerkgenootschap klager laten weten dat hij niet meer welkom is in het kerkgebouw en bij de diensten van het kerkgenootschap. Aanleiding vormde een incident tijdens een dienst op 6 mei 2018.

2.2    Klager heeft naar aanleiding van de in de brief aangekondigde maatregel een procedure ingesteld tegen het kerkgenootschap.

2.3    Verweerder staat het kerkgenootschap bij in, onder meer, die procedure. Namens het kerkgenootschap is een eis in reconventie ingesteld.

2.4    Naar aanleiding van (een) e-mail(s) van klager heeft verweerder op 3 oktober 2018 om 17.23 uur het volgende aan klager geschreven:

“Wij hebben eerder telefonisch overleg gepleegd. ln dit overleg heb ik u erkend dat u al vele jaren geen kerkdienst bezocht hebt. Het is dan ook niet goed voor te stellen welk belang u heeft om toegang tot het kerkgebouw te verkrijgen. Die toegang is u ontzegd vanwege een incident. De oudsteraad blijft ook bij dit standpunt. Uw optreden, met name uw correspondentie en de toonzetting daarvan, sterken de oudsteraad in dit standpunt.

U bent ook al decennia geen lid van de gemeente. Dat is uiteraard uw goed recht, maar dat betekent wel dat u geen positie hebt om autoriteit van de rechtsgeldig gekozen oudstenraad ter discussie te stellen. U heeft tot heden op geen enkele wijze aangetoond waarop u uw standpunt baseert. U volstaat louter met het herhalen van uw standpunt. Dit is overigens geen aspect dat in de procedure aan de orde komt. Dat geldt ook voor het volgende.

Daarnaast eist u voortdurend dat het kerkgebouw wordt overgedragen, kennelijk om niet, aan u. dit is onbegrijpelijk. Het kerkgenootschap is eigenaar. Derden zoals u, hebben hierover geen zeggenschap. Deze berust statutair bij de oudstenraad. Uw eis ontbeert elke juridische grondslag. Op grond waarvan zou het kerkgenootschap sleutels en bescheiden aan een derde niet-lid moeten overdragen? lk verzoek De wijze waarop u uw eisen onder woorden brengt komt voor de oudstenraad als bedreigend over. Uw woorden duiden op een poging tot afpersing en laster. lk verzoek u dringend juridisch advies in te winnen over de houdbaarheid van uw standpunt. Als u doorgaat met deze vorm van communicatie en bedreiging aan het adres van de oudstenraad zal ik de oudstenraad adviseren aangifte jegens u te doen.”

2.5    Op 15 november 2018 heeft in de procedure tussen klager en het kerkgenootschap een comparitie van partijen plaatsgevonden.

2.6    Bij vonnis van 26 november 2018 is de vordering in conventie afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter, zakelijk weergegeven, aan klager een verbod opgelegd om zich gedurende één jaar in de nabijheid van het kerkgebouw te begeven, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

2.7    Verweerder heeft de deurwaarder verzocht het vonnis van 26 november 2018 te executeren.

2.8    Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 7 december 2018 is de vordering van een aantal geroyeerde leden van het kerkgenootschap toegewezen. De vordering strekte ertoe dat de royementsbeslissingen van het kerkgenootschap teruggedraaid zouden worden. Klager behoort niet tot de geroyeerde leden die de vordering hebben ingesteld en hij is geen partij in deze procedure.

2.9    Bij brief van 11 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager heeft klachten geuit over de kwaliteit van de bijstand van verweerder aan het kerkgenootschap in de procedures die hebben geleid tot de vonnissen van 26 november 2018 en 7 december 2018. Klager verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de beslissing van de voorzitter gebrekkig is en dat de voorzitter heeft miskend wat klager aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd.

3.3    De klacht, het verzet en de stellingen die klager daaraan ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. In verzet heeft verweerder zijn verweer gehandhaafd.

4.2    Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    De raad begrijpt dat klager zich op het standpunt stelt dat de voorzitter heeft miskend dat ook zijn echtgenote klaagster is in deze procedure. De raad stelt vast dat deze stelling van klager geen steun vindt in de stukken die door klager zijn ingediend bij de deken. De echtgenote van klager wordt daarin niet als klaagster genoemd. Op dit punt is naar het oordeel van de raad geen sprake van een fout in de voorzittersbeslissing en het verzet is in zoverre dus ongegrond.

5.2    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is. 

5.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.4    Omdat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ook in zoverre ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt, A. Schaberg en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 december 2019.