ECLI:NL:TADRSGR:2019:231 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-577/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:231
Datum uitspraak: 16-10-2019
Datum publicatie: 18-12-2019
Zaaknummer(s): 19-577/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke kwestie kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 oktober 2019 in de zaak 19-577/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 13 augustus 2019 met kenmerk K059 2019 ar/sh, door de raad ontvangen op 16 augustus 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 6 april 2017 heeft mr. B ten behoeve van klager een toevoeging aangevraagd voor een “echtscheiding met nevenvorderingen”.

1.2    Op 24 juli 2017 heeft op het kantoor van verweerster een gesprek plaatsgevonden waarbij klager, de vrouw en verweerster aanwezig waren. Dezelfde dag heeft verweerster ten behoeve van de vrouw een toevoeging aangevraagd voor een “echtscheiding met nevenvorderingen”.

1.3    Op 28 juli 2017 heeft verweerster, namens de vrouw, een verzoekschrift “tot echtscheiding met nevenvorderingen” ingediend.

1.4    Tussen 21 augustus 2017 en 2 oktober 2017 heeft tussen verweerster en mr. B een e-mailwisseling plaatsgevonden over het tussen klager en de vrouw te sluiten convenant.

1.5    Het convenant is door klager en de vrouw op 30 september 2017 in drievoud ondertekend.

1.6    Op 2 oktober 2017 heeft verweerster het volgende aan mr. B geschreven:

“(…) Bijgaand treft u aan de definitieve versie van het echtscheidingsconvenant. Verder zijn partijen overeengekomen dat zodra zij de kwestie in Turkije hebben afgewikkeld de originele stukken overgelegd zullen worden.

Een en ander kunt u navragen bij uw cliënt.”

1.7    In een e-mail van 26 oktober 2017 aan mr. B heeft verweerster geschreven dat klager afspraken tussen hem en de vrouw over de woning in Turkije niet heeft nageleefd en dat daarmee aan een voorwaarde voor het tot stand komen van het convenant niet is voldaan. Verweerster heeft geschreven dat wanneer klager niet aan de voorwaarde zal voldoen, de huwelijksgoederengemeenschap overeenkomstig het wettelijk stelsel verdeeld zal moeten worden.

1.8    Op 7 november 2017 heeft mr. B een verweerschrift ingediend in de hiervoor in 1.3 bedoelde procedure.

1.9    Op 24 november 2017 heeft verweerster het volgende aan mr. B geschreven:

“(…) Zolang de kwestie in Turkije niet wordt afgewikkeld is geen sprake van overeenstemming tussen partijen.

Al zou er sprake zijn van een overeenkomst tussen partijen – quod non- dan roep cliënte hierbij de vernietiging in van die overeenkomst op grond van dwaling c.q. bedrog c.q. misbruik van omstandigheden c.q. forse benadeling.

Cliënte stelt uw cliënt tot 7 december 2017 in de gelegenheid de kwestie in Turkije af te wikkelen. Mocht uw cliënt dit weigeren, dan zal ik op 8 december 2017 een verdeling van de gemeenschap conform de wet verzoeken”

1.10    Op 1 december 2017 heeft verweerster een aanvullend verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, strekkend tot wettelijke verdeling van de gemeenschap.

1.11    Op 28 september 2018 heeft een zitting plaatsgevonden in de hiervoor in 1.3 bedoelde procedure. Uit het proces-verbaal dat zich in het klachtdossier bevindt blijkt dat partijen hebben gedebatteerd over de vraag of het op 30 september 2017 ondertekende convenant en de ‘nadere overeenkomst’ aan de rechtbank overgelegd moeten worden. Verweerster heeft namens de vrouw het standpunt ingenomen dat was overeengekomen dat het convenant aan de rechtbank zou worden overgelegd als klager de woning in Turkije aan de vrouw had overgedragen. De rechtbank heeft, zo blijkt uit het proces-verbaal, verweerster opgedragen om het convenant alsnog te overleggen.

1.12    Op 21 november 2018 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de procedure tussen klager en de vrouw. De rechtbank heeft, zakelijk weergegeven, de echtscheiding uitgesproken en het convenant en de nadere afspraken overgenomen. Uit de beschikking blijkt dat verweerster het convenant op 1 oktober 2018 aan de rechtbank heeft overgelegd. 

1.13    De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank.

1.14    Op 4 april 2019 heeft verweerster het volgende aan mr. B geschreven:

“Hierbij verzoek, en zo nodig sommeer ik uw cliënt, binnen twee weken na heden het originele eigendomsbewijs van de woning in Turkije per aangetekend post te verzenden naar mijn kantooradres en mij een bewijs ervan toe te zenden, bij gebreke waarvan ik genoodzaakt zal zijn in een kort geding afgifte ervan te vorderen.”

1.15    Bij brief van 5 april 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.16    In een verklaring, door de vrouw ondertekend op 23 april 2019, staat dat “het volkomen onwaar [is] dat [verweerster] naast de vastgestelde eigen bijdrage (…) een bedrag van € 800,00 zou hebben gevraagd”.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager heeft het volgende aan de klacht ten grondslag gelegd.

2.2    Klager en de vrouw hebben verweerster gezamenlijk verzocht om bijstand inzake hun voorgenomen echtscheiding. Verweerster heeft echter alleen ten behoeve van de vrouw een toevoeging aangevraagd. Verweerster wilde naast de eigen bijdrage “nog een bedrag van 800 euro zwart ontvangen” van klager. Ondanks dat verweerster voor klager en de vrouw optrad, heeft zij zich een procedure tussen klager en de vrouw gesteld als advocaat van de vrouw.

2.3    In overleg met verweerster hebben klager en de vrouw een convenant gesloten dat vervolgens in bijzijn van verweerster is ondertekend. Verweerster heeft het tussen klager en de vrouw gesloten convenant niet ingediend bij de rechtbank. Evenmin heeft verweerster een afschrift van het ondertekende convenant aan klager gegeven. Ondanks dat klager en de vrouw een convenant hadden gesloten heeft verweerster “een enkelzijdig verzoek” tot echtscheiding ingediend. In die procedure heeft verweerster het convenant verzwegen en ontkend. Pas nadat verweerster “ferm door de rechter was aangesproken op haar verantwoordelijkheid ging zij overstag om het convenant te overleggen”.

2.4    Volgens klager heeft verweerster de echtscheidingsprocedure onnodig vertraagd. Klager heeft “diverse onnodige kosten gemaakt door het getraineer van [verweerster] voor de verlate uitvoering van het convenant”. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechter heeft verweerster leugens over klager verteld en een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Door toedoen van verweerster is de onderlinge communicatie en het vertrouwen tussen klager en de vrouw geschaad.

2.5    Klager heeft verzocht om een onderzoek in te stellen naar het handelen van verweerster, in het bijzonder naar de contante bedragen die zij incasseert omdat dat volgens klager een vorm van fraude is.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn of indien (2) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (1) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    Verweerster heeft betwist dat zij heeft opgetreden voor klager. Klager werd bijgestaan door mr. B. Weliswaar heeft verweerster met klager en de vrouw gesprekken gevoerd op haar kantoor over de verdeling van de gemeenschap, maar dit betekent niet dat verweerster voor klager optrad. Het was de keuze van klager om de gesprekken zonder zijn advocaat bij te wonen. Volgens verweerster blijkt uit de hiervoor in 1.4 bedoelde e-mailwisseling tussen haar en mr. B “niet dat het bezwaarlijk was dat [klager] de gesprekken zonder aanwezigheid van zijn raadsman heeft gevoerd”.

4.3    De voorzitter stelt op basis van het klachtdossier vast dat klager werd bijgestaan door zijn eigen advocaat en dat het convenant in overleg tussen verweerster, mr. B. en hun cliënten tot stand is gekomen. De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerster de indruk heeft gewekt dat zij de belangen van zowel de vrouw als klager behartigde. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat mr. B een toevoeging heeft aangevraagd voor klager en dat verweerster een toevoeging heeft aangevraagd voor de vrouw. Gelet op dit alles mocht verweerster namens de vrouw een verzoek tot echtscheiding indienen bij de rechtbank. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.4    Verweerster heeft ontkend dat zij klager heeft gevraagd om € 800,- te betalen. Klager heeft zijn stelling op dit punt niet feitelijk onderbouwd. De klacht is ook op dit punt kennelijk ongegrond.

4.5    Volgens verweerster was een belangrijke afspraak bij de verdeling dat een woning van klager en de vrouw in Turkije zou worden toebedeeld aan de vrouw en de kinderen, zonder nadere verrekening. Omdat de vrouw er niet op vertrouwde dat klager de afspraak zou nakomen en de woning in Turkije zou overdragen, is afgesproken dat verweerster de ondertekende convenanten pas aan klager en de vrouw zou overhandigen en pas aan de rechtbank zou overleggen, nadat klager de woning aan de vrouw had overgedragen. Verweerster heeft in dit verband gewezen op haar e-mail aan mr. B van 2 oktober 2017. Volgens verweerster is klager de afspraak over de verdeling van de woning niet nagekomen.

4.6    De voorzitter stelt vast dat verweerster zich in de echtscheidingsprocedure vervolgens op het standpunt heeft gesteld dat, zakelijk weergegeven, de afspraak over de overdracht van de woning in Turkije moet worden aangemerkt als opschortende of ontbindende voorwaarde. Zij heeft er daarbij voor gekozen om het ondertekende convenant niet aan de rechtbank te overleggen. Gelet op de hiervoor in 4.1 beschreven vrijheid die haar toekomt mocht verweerster op deze wijze te handelen. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat de keuze van verweerster op dit punt niet zonder meer onbegrijpelijk is. De omstandigheid dat de rechter verweerster in de procedure heeft gevraagd om het convenant te overleggen, maakt dit niet anders. De klacht is ook in zoverre kennelijk ongegrond.

4.7    Volgens verweerster is de echtscheidingsprocedure afgewikkeld binnen een termijn die daarvoor gebruikelijk is. De voorzitter stelt vast dat tussen het indienen van het echtscheidingsverzoek op 28 juli 2017 en de beschikking van de rechtbank 21 november 2018 circa zestien maanden zijn verstreken. Dit is geen ongebruikelijke periode voor een echtscheidingsprocedure. In deze periode hebben partijen bovendien onderhandeld over een convenant. Het is de voorzitter verder niet gebleken dat de procedure door toedoen van verweerster onnodig is vertraagd. De klacht is op dit punt kennelijk ongegrond.

4.8    De stelling van klager dat verweerster onwaarheden over hem heeft verteld is niet feitelijk onderbouwd en aldus kennelijk ongegrond. 

4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

4.10    Wat betreft het verzoek van klager om een onderzoek in te stellen naar het handelen van verweerster voegt de voorzitter nog het volgende toe. Daargelaten dat het klachtdossier naar het oordeel van de voorzitter geen grond biedt om aan te nemen dat een onderzoek naar de financiële praktijkvoering noodzakelijk is, behoort het instellen van zo’n onderzoek tot de discretionaire bevoegdheid van de deken.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 16 oktober 2019.