ECLI:NL:TADRSGR:2019:228 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-240/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:228
Datum uitspraak: 04-11-2019
Datum publicatie: 18-12-2019
Zaaknummer(s): 19-240/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 4 november 2019 in de zaak 19-240/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 5 juni 2019 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 oktober 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 3 april 2019 met kenmerk R2019/20 edl/mb, door de raad ontvangen op 4 april 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 5 juni 2019 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op 5 juni 2019 verzonden aan klaagster.

1.4    Bij e-mail van 21 juni 2019 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 september 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht en van de stukken waarop de beslissing is gegrond. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail van 26 augustus 2019 van klaagster en de daarbij gevoegde bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klaagster is verwikkeld (geweest) in een conflictueuze echtscheiding.

2.2    Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) zijn diverse procedures gevoerd, waarbij verweerster de man heeft bijgestaan.

2.3    Klaagster en de man hebben twee volwassen dochters.

2.4    In 2017 heeft verweerster in een procedure tegen klaagster met betrekking tot een contactverbod opgetreden voor de dochters.

2.5    Bij brief van 26 oktober 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster vertoont laakbaar gedrag. Verweerster heeft de man vertegenwoordigd en heeft daarbij “aangestuurd

b)     op diverse knelpunten in de wet, die een zeer negatieve uitwerking hebben op [klaagsters] gezondheid en kwaliteit van leven”.

c)    Verweerster heeft de dochters vertegenwoordigd in een procedure strekkend tot het verkrijgen van een contactverbod.

d)    Verweerster heeft ouderverstoting gefaciliteerd.

3.2    Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster het volgende gesteld. De dochters zijn betrokken geweest bij de financiële afwikkeling van de echtscheiding. Tijdens een zitting in een zaak die speelde in of omstreeks 2015 heeft verweerster gezegd “uit te zien naar het volgende proces op rij”. Tijdens de betreffende zaak heeft verweerster “toegewerkt naar” de ontruiming van de woning van klaagster, waardoor klaagster en de dochters van die “woonruimte beroofd werden”. De opeenstapeling van processen heeft een “enorm traumatiserende uitwerking gehad” op klaagster en de dochters en er is “bewust toegewerkt naar mogelijkheden om de band tussen [klaagster] en dochters onder druk te zetten en uiteindelijk te verbreken. Sinds de aanvang van de echtscheiding worden de dochters volgens klaagster geïndoctrineerd door de man en zijn vriendin die daarbij medewerking van verweerster krijgen.

3.3    Er is sprake van een “hoog conflict scheiding, waarbij er geen 2 ouders strijden, maar slechts 1 (…). Beide kinderen bevinden zich in een zwaar loyaliteitsconflict, ook wel ouderverstoting genoemd, waarbij [verweerster] niet toewerkt naar herstel van het contact tussen ouder en kind, maar het tegengestelde beoogt. Ouderverstoting is kindermishandeling en [verweerster] faciliteert in deze”.

3.4    Klaagster heeft gesteld dat verweerster in de vele procedures die in verband met de echtscheiding zijn gevoerd geen constructieve en oplossingsgerichte benadering had. Verweerster had in de procedures slechts het belang van haar cliënt voor ogen. Verweerster “heeft zich aangesloten bij de coalitie gevormd door” de man en de dochters. Volgens klaagster is een “coalitie van één van de ouders met de kinderen die zich richt tegen de andere ouder (…) een kenmerk van ouderverstoting. Ouderverstoting is een vorm van kindermishandeling en is strafbaar”. Door zich aan te sluiten bij de coalitie en de conflicten doelgericht te vergroten heeft verweerster “medewerking verleend aan kindermishandeling en een strafbaar feit begaan”.

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter heeft miskend dat verweerster onevenredig schade heeft toegebracht aan klaagster door haar wijze van bijstand. Daarnaast heeft de voorzitter miskend dat verweerster kindermishandeling faciliteert en heeft gefaciliteerd. Tot slot heeft de voorzitter geen acht geslagen op de gedragsregels voor familierechtadvocaten en evenmin op de omstandigheid dat ouderverstoting een vorm is van “psychische kindermishandeling en ex-partnergeweld”.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft de klacht betwist. In verzet heeft verweerster haar verweer gehandhaafd.

4.2    Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3    Omdat het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. R.A.M. Oranje-Jorna en A.S. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2019.