ECLI:NL:TADRSGR:2019:189 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-296/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:189
Datum uitspraak: 10-07-2019
Datum publicatie: 26-08-2019
Zaaknummer(s): 19-296/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van klachtenfunctionaris kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 10 juli 2019

in de zaak 19-296/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 8 mei 2019 met kenmerk K271 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is in een letselschadezaak bijgestaan door mr. Van T., een kantoorgenoot van verweerder. Nadat klager een klacht had ingediend tegen mr. Van T., heeft mr. T. in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris de klacht aanvankelijk in behandeling genomen. Verweerder heeft als opvolgend klachtenfunctionaris de behandeling van die klacht overgenomen.

1.2    Bij brief van 21 november 2018 heeft verweerder aan klager het volgende geschreven:

“(…) Naar aanleiding van uw brief van 19 november jl. bericht ik u dat uw klacht inmiddels is aangemeld bij onze beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar. Uw klacht is door de agent van onze beroepsaansprakelijk-heidsverzekeraar geregistreerd onder nummer 2915925. Een afschrift van de door ons ontvangen e-mail ter zake treft u volledigheidshalve bijgaand aan. Ik zal een afschrift van uw brief van 19 november jl. tevens toesturen aan [naam behandelaar] van O. B.V., zodat zij ook van deze correspondentie op de hoogte zijn (…)”

1.3    Bij brief van 23 november 2018 heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“ (…) In mijn aangetekende brief van 19-11-2018 heb ik specifiek gevraagd om de naam van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en wel voor 23-11-2018. Hier krijg ik simpelweg gewoon niet (op tijd) een antwoord op. (…) lk heb geen respons gekregen op mijn aangetekende brief van 23-10-2018 binnen een redelijk reactietermijn van 4 weken. (…) Aan uw naam te lezen ben ik niet op de hoogte gesteld van het feit dat jij de nieuwe klachten-functionaris bent geworden. Ik ben alleen bekend met het feit dat [mr. T. ] als klachten-functionaris van [naam advocatenkantoor] optrad. Ik ben in ieder geval blij dat je een referentienummer aan mij heb doorgegeven zodat ik weet dat de klacht is gemeld bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering wat mijn inziens te laat is gebeurd. Graag verzoek ik u om mijn volledige klachtdossier "K084-Orde van Advocaten” bekend te maken bij O.B.V. en bij uw beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Dit geldt ook voor zowel mijn aangetekende brief van 23-10-2018 als deze brief. (…)”

1.4    Bij e-mail van 11 december 2018 heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) Het valt me op dat een kopie van uw email naar [naam tussenpersoon] niet als bijlage in jou brief is toegevoegd. Ik lees alleen maar een reactie op jou email. Graag ontvang ik een kopie van jou verzonden email naar [naam tussenpersoon]. Ik vind het belangrijk om een volledige email als kopie te ontvangen, zodat ik volledig op de hoogte ben van de aangemelde klacht bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Kunt u mij deze sturen?

Aangezien ik niet op de hoogte ben gesteld van het feit dat jij de nieuwe klachtenfunctionaris bent geworden vroeg ik me af of dit tijdelijk of permanent is. Ik ben alleen bekend met het feit dat [mr. T.] als klachten-functionaris van [naam advocatenkantoor] optrad in de periode dat de klacht over [mr. Van T.] bij de Orde van Advocaten was ingediend. Graag wil ik dat u mij verteld hoe dit zit?

Wat is de naam van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering?

Verder wil ik weten welke dossierstukken naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn opgestuurd. Ik zou graag uiterlijk voor 18 december 2018 een reactie van u willen (…)”

1.5    Bij e-mail van 19 december 2018 (om 13:55 uur) heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) In mijn brief van 23-11-2018 heb ik u een aantal vragen gesteld waar u niet per email of per brief antwoord op geeft. Het gaat om de onderstaande vragen;

-    Wat is de naam van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering waar mijn klacht is aangemeld?

-    Kunt u mij een kopie sturen van uw email naar [naam] waar [naam] per email gereageerd heeft op 15 november 2018?

Verder reageert u niet op het feit dat u de nieuwe klachtenfunctionaris zou zijn in plaats van [mr. T.]. U reageert ook niet op het feit dat u mijn inziens niet goed weet wat het begrip “loonschade” betekend. Ik neem aan dat u bekend met mijn klacht tegen [mr. Van T.] aangezien u in uw brief van 21-11-2018 heeft beschreven dat ik mijn eventuele toekomstige correspondentie ter zake van mijn klacht over [mr. Van T.] aan u moest sturen. Als ik met u hierover moet communiceren, dan lijkt het mij normaal dat u ook met mij communiceert. Verder laat u mij niet weten dat mijn volledige klachtendossier “K084-Orde van Advocaten” verstuurd is of bekend is bij O. B.V. bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Op dit moment heb ik nog steeds geen reactie gekregen op mijn onderstaande email van 11-12-2018 ontvangen terwijl ik graag een reactie wenste voor 18 december 2018.

Ik wijs u erop dat u als klachtenfunctionaris van [naam advocatenkantoor verweerder] diverse verantwoordelijkheden heeft waar u zich aan dient te houden. Het niet reageren op mijn brieven en e-mails is geen optie, zeker niet als u als klachtenfunctionaris van [naam advocatenkantoor] optreed. Mocht u niet reageren, dan zal ik over het geheel een klacht indienen bij de Orde van Advocaten. (…) Ik zou graag uiterlijk voor 23 december 2018 een reactie van u willen (…)”

1.6    Diezelfde dag om 13:56 heeft klager aan verweerder opnieuw de onder randnummer 1.3 verstuurde e-mail toegezonden, ditmaal met als urgentie hoog.

1.7    In reactie daarop heeft mevrouw S., legal assistant van [naam advocatenkantoor], diezelfde dag een e-mail aan klager verstuurd met de volgende inhoud:

“(…) [verweerder] is niet in de gelegenheid om voor 23 december a.s. te reageren. Hij zal u uiterlijk 28 december a.s. berichten (…)”

1.8    Bij e-mail van 21 december 2018 heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) In mijn e-mail van 19 december 2018 heb ik aangegeven dat ik mijn klacht bij de Orde van Advocaten zal indienen indien u niet voor 23 december 2018 reageert. Op basis van het feit dat [mevrouw S.] afgelopen 21 december mij heeft laten weten dat u niet zal reageren voor 23 december 2018, maar pas in week 52 van dit kalenderjaar heb ik besloten om gisteren mijn klacht op de te sturen naar de Orde van Advocaten. Om heel eerlijk te zijn geloofde ik sowieso niet meer dat u nog zou reageren op mijn brieven en e-mails en al helemaal niet vlak voor en tijdens de aankomende vakantie.

1.9    Bij e-mail van 21 december 2018 heeft verweerder aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) De correspondentie die ik tot nu met [naam behandelaar] heb gevoerd, zal ik u niet toesturen. De voor u relevante informatie is aan u toegezonden. De aansprakelijkstelling is ingediend en in behandeling genomen, dat is voldoende. De naam van de aansprakelijkheidsverzekeraar is A.. Deze verzekeraar maakt gebruik van een tussenpersoon. Dit is, zoals u uit de aan u toegezonden correspondentie kunt afleiden, O. B.V. De behandelaar aldaar is [naam behandelaar]. De stukken die u aan [naam] zijn toegestuurd, treft u bijgaand aan. Ten slotte bericht ik u dat ik de functie van [naam kantoorgenoot] permanent heb overgenomen (…)”

1.10    Bij brief van 20 december 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 29 december 2018 heeft klager zijn klacht aangevuld.

1.11    De voorzitter heeft acht geslagen op de brieven van 9 mei 2019 van klager aan verweerder en van klager aan de raad (met bijlagen), alsmede op de brief van 7 juni 2019 van verweerder aan de raad.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.  Volgens klager is verweerder jegens hem tekortgeschoten door gebrekkige dienstverlening. De verwijten die klager concreet aan verweerder maakt zijn samengevat en zakelijk weergegeven de volgende:

a)    Verweerder is tekortgeschoten in de communicatie met klager.

b)    Verweerder weigert om (de volledige) correspondentie tussen verweerder en de tussenpersoon van de aansprakelijkheidsverzekeraar met klager te delen.

2.2    Ter onderbouwing van de klachtonderdelen geeft klager een aantal     voorbeelden van gedragingen van verweerder die in zijn ogen tuchtrechtelijk     verwijtbaar zijn. De voorzitter zal hierna zo nodig op (een aantal van) deze     voorbeelden ingaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist, op welk verweer de voorzitter hierna waar nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter heeft – hoewel dit eigenlijk op de weg van klager lag – getracht de klacht uit de stukken te destilleren en heeft deze vervolgens ondergebracht onder de klachtonderdelen communicatie (a) en dat verweerder weigert om (de volledige) correspondentie tussen verweerder en de tussenpersoon van de aansprakelijkheidsverzekeraar met klager te delen (b).

4.2    De voorzitter stelt voorop dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier in die van klachtfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel a)

4.3    Klager verwijt verweerder dat verweerder naar zijn verwachting niet voor 23 december 2018 zou reageren op de brief van 23 november 2018 en de e-mails van 11 en 19 december 2018 van klager. Vaststaat dat verweerder op 21 december 2018 met de in randnummer 1.9 genoemde e-mail heeft gereageerd op de hiervoor genoemde berichten van klager.

4.4    De voorzitter overweegt dat gelet op het onder 4.2 genoemde toetsingskader een klachtenfunctionaris een grote mate van vrijheid heeft bij de wijze waarop hij de klachtafhandeling inricht en op ingebrachte klacht beslist. De omstandigheid dat klager meent dat verweerder niet tijdig zou reageren is voor het aannemen van een schending van het tuchtrecht onvoldoende indien niet tevens kan worden vastgesteld dat verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris zodanig onjuist heeft gehandeld of zich anderszins zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Dat mevrouw S., de legal assistant van het kantoor van verweerder, klager heeft bericht dat verweerder niet in de gelegenheid zou zijn voor 23 december 2019 te reageren, maakt dit niet anders.

4.5    Verweerder heeft de (overige) klachten die zien op de communicatie met klager, zoals dat hij klager niet te kennen heeft gegeven dat hij mr. T. als klachtenfunctionaris is opgevolgd en weigert om informatieve vragen van klager te beantwoorden, uitdrukkelijk weersproken met verwijzing naar de gewisselde correspondentie tussen klager en verweerder. De voorzitter kan gelet op hetgeen klager en verweerder over en weer naar voren hebben gebracht niet vaststellen dat verweerder onvoldoende heeft gereageerd op berichten van klager en op dat punt jegens hem is tekortgeschoten. Uit de overgelegde stukken is de voorzitter voorts ook niet gebleken van de juistheid van die verwijten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.6    Klager verwijt verweerder dat hij weigert om (de volledige) correspondentie tussen hem en de behandelaar van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar aan klager te verstrekken. Verweerder heeft uiteengezet dat hij niet gehouden is klager een afschrift te versturen van de vertrouwelijke correspondentie met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

4.7    De voorzitter overweegt dat verweerder klager erover heeft geïnformeerd dat de door klager ingediende klacht over mr. Van T. is gemeld bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, met opgave van het registratienummer. Naar het oordeel van de voorzitter kon en hoefde verweerder niet meer informatie daarover aan klager te verstrekken. Anders dan klager stelt is verweerder niet gehouden om klager als (voormalig) cliënt inzage te geven in de correspondentie met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar of daarover informatie te verschaffen. Bovendien staat het een advocaat niet vrij om kopie-stukken uit een dossier van een andere cliënt (in dit geval van de werkgever van klager) aan klager ter beschikking te stellen. Hoezeer klager het met deze gang van zaken niet eens mag zijn, ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.8    De voorzitter merkt ten overvloede nog op dat verder niet wordt ingegaan op het door partijen over en weer gestelde met betrekking tot het verspreiden van vertrouwelijke informatie door verweerder, waardoor verweerder volgens klager een onrechtmatige daad jegens hem zou hebben begaan, nu dit ter beoordeling is aan de civiele rechter.

4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, met bijstand van mr.  D.L. van Lijf als griffier op 10 juli 2019.