ECLI:NL:TADRSGR:2019:159 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-186/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2019:159 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-07-2019 |
Datum publicatie: | 22-08-2019 |
Zaaknummer(s): | 19-186/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Raadbeslissing. De klacht dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door van het voornemen om executiemaatregelen te treffen geen voorafgaande kennis te geven, is ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 15 juli 2019
in de zaak 19-186/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 26 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 25 maart 2019 met kenmerk R 2019/17 cij/mb, door de raad ontvangen op 26 maart 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is gelijktijdig met de klachtzaak 19-164/DH/RO behandeld ter zitting van de raad van 20 mei 2019 in aanwezigheid van klager, vergezeld van mr. W. Plessius, en verweerster, vergezeld van mr. A. Oorthuys. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster is advocaat van L. BV. L. BV is een groothandelsbedrijf dat zich richt op het produceren en verhandelen van artikelen van onder meer riet en vlechtwerk. L. BV verkoopt onder meer een poezenmand in tipi-vorm met een vierkante opening.
2.2 Klager is advocaat van B. BV. B. BV is een groothandelsbedrijf dat zich richt op het verhandelen van (huis)dierenbenodigdheden.
2.3 Begin 2017 is tussen L. BV en B. BV een geschil ontstaan doordat B. BV een soortgelijke poezenmand als L. BV ging verkopen. L. BV was van mening dat B. BV daarmee een inbreuk maakte op de auteursrechten van L. BV.
2.4 De directeur van L. BV heeft telefonisch contact opgenomen met de heer B. van B. BV en hem verzocht de inbreuk te staken. Afgesproken werd dat B. BV de nog beperkte voorraad van 20 à 30 stuks mocht uitverkopen en vervolgens zou stoppen met de verkoop van de poezenmand.
2.5 Eind januari 2018 trof L. BV. de poezenmanden van B. BV opnieuw aan bij winkels en tuincentra en in webshops. L. BV heeft daarop verweerster ingeschakeld.
2.6 Verweerster heeft B. BV bij fax van 2 februari 2018 gesommeerd om elk gebruik van de poezenmanden te staken en gestaakt te houden.
2.7 Klager heeft op 8 februari 2018 namens B. BV op de sommatie van verweerster gereageerd. In de periode daarna is tevergeefs getracht om in onderling overleg tot een oplossing van de kwestie te komen.
2.8 L. BV heeft B. BV bij inleidende dagvaarding van 11 juni 2018 gedagvaard in kort geding te verschijnen bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. In deze procedure stelde L. BV dat B. BV in strijd met de gemaakte afspraken doorging met de verkoop van de poezenmand.
2.9 Op 5 juli 2018 heeft verweerster een klacht ingediend over klager. Deze zaak is bij de raad in behandeling onder nummer 19-164/DH/RO.
2.10 Bij vonnis in kort geding van 6 juli 2018 is B. BV – zakelijk weergegeven - bevolen om met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis elke openbaarmaking en verveelvoudiging van de litigieuze poezenmand(en) te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom van EURO 5.000,- per dag.
2.11 Bij e-mail van 9 juli 2018 te 11.11 uur heeft klager aan verweerster bericht dat zijn cliënte aan het kort geding vonnis zal voldoen.
2.12 In reactie op deze e-mail van klager heeft verweerster hem diezelfde dag om 12.23 uur het rekeningnummer doorgegeven waarnaar de proceskosten konden worden overgemaakt.
2.13 Op 9 juli 2018 te 15.00 uur is het kort geding vonnis aan B. BV betekend.
2.14 Op 26 juli 2018 heeft klager onderhavige klacht over verweerster ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 6 lid 2 door van het voornemen om executiemaatregelen te treffen geen voorafgaande kennis te geven.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
5.2 Voor de beoordeling van de klacht is van belang het antwoord op de vraag of de betekening van het vonnis van 6 juli 2018 kan worden beschouwd als rechtsmaatregel of executiemaatregel in de zin van gedragsregel 6 lid 2. De raad beantwoordt die vraag ontkennend. De betekening had in het onderhavige geval louter tot doel het tijdstip vast te stellen waarop de verplichtingen van B. BV uit hoofde van het vonnis zouden ingaan. Dat zou blijkens het dictum immers het geval zijn “onmiddellijk na betekening”. Een dergelijke betekening behelst geen rechtsmaatregel, laat staan een executiemaatregel. Die laatste komt pas na betekening aan de orde wanneer niet vrijwillig aan het vonnis wordt voldaan.
5.3 Gelet op het voren overwogene acht de raad de klacht ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, P.O.M. van Boven-de Groot, A. Schaberg en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2019.