ECLI:NL:TADRSGR:2019:158 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-301/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:158
Datum uitspraak: 10-07-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 19-301/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over informatievoorziening, declaraties Raad voor Rechtsbijstand, eigen bijdrage en aanvraag bijzondere bijstand kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 juli 2019

in de zaak 19-301/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder.

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 8 mei 2019 met kenmerk

R 2019/27 edg/mb, door de raad ontvangen op 13 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klaagster als advocaat bijgestaan in een procedure over de boedelscheiding van klaagster en haar ex-echtgenoot. Verweerder heeft het dossier van klaagster in december 2016 overgenomen van een collega-advocaat, die het dossier op haar beurt had overgenomen van een andere collega-advocaat van verweerder.

1.2    Verweerder heeft klaagster op toevoegingsbasis bijgestaan.

1.3    Op 14 februari 2017 heeft verweerder namens klaagster een conclusie van antwoord in reconventie ingediend. Op 23 mei 2017 heeft hij klaagster bijgestaan tijdens de comparitie van partijen.

1.4    De Raad voor Rechtsbijstand heeft verweerder bij brief van 5 april 2017 extra uren toegekend in verband met de bewerkelijkheid van de zaak van klaagster.

1.5    Klaagster heeft zich op 22 november 2017 tot een andere advocaat gewend met het verzoek om haar verder bij te staan.

1.6    Bij brief van 2 april 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij:

a)    het dossier van klaagster eerst aan twee opeenvolgende collega-advocaten in behandeling heeft gegeven. Door de handelwijze van deze advocaten heeft de dossierbehandeling lang geduurd;

b)    klaagster niet tijdig heeft geïnformeerd over de stand van zaken, haar niet alle processtukken heeft toegestuurd en slecht bereikbaar was; 

c)    ten onrechte een bedrag van € 471,65 voor de eigen bijdrage bij klaagster in rekening heeft gebracht en geen bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand voor klaagster heeft aangevraagd;

d)    te veel uren bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft gedeclareerd.

2.2    De stellingen die klaagster aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd, zullen hierna – waar nodig – worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Op het verweer zal hierna – waar nodig – worden ingegaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a

4.1    Klaagster verwijt verweerder dat haar dossier doordat hij dit eerst bij zijn collega-advocaten in behandeling heeft gegeven, die de zaak vervolgens onvoldoende voortvarend behandelden, heeft stilgelegen waardoor de behandeling van haar dossier lang heeft geduurd. 

4.2    Verweerder voert aan dat de collega-advocaat die het dossier van klaagster eerst in behandeling had naar een ander kantoor is overgestapt, waarna een van zijn andere collega-advocaten het dossier van klaagster heeft overgenomen. Toen klaagster de adviezen van zijn collega-advocaat niet wilde aannemen en zij verweerder als haar advocaat wenste, heeft verweerder het dossier van klaagster verder behandeld.

4.3    De voorzitter overweegt allereerst dat klaagster niet met stukken heeft onderbouwd dat verweerder haar van het begin af aan zou bijstaan in de boedelscheidingsprocedure. Dit blijkt ook niet uit het klachtdossier. Er kan verweerder dan ook geen verwijt worden gemaakt dat hij de zaak niet eerder is gaan behandelen. Dat verweerder, vanaf het moment dat hij de zaak van zijn collega heeft overgenomen, tekort is geschoten wat betreft de duur van de procedure is gesteld noch gebleken. Klachtonderdeel a is daarom kennelijk ongegrond. 

Uit de stellingen van klaagster blijkt voorts dat zij vooral verweerders collega-advocaten verwijten maakt over de wijze waarop zij haar dossier hebben behandeld en over de lange duur van de zaak. Die collega-advocaten zijn tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor hun eigen handelen en/of nalaten. Verweerder kan hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Klachtonderdeel b

4.4    Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet tijdig heeft geïnformeerd over de stand van zaken, haar niet alle processtukken heeft toegestuurd en slecht bereikbaar was.

4.5    Verweerder heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd weersproken. In dat kader heeft verweerder erop gewezen dat hij steeds met klaagster overleg heeft gevoerd en haar alle informatie heeft verstrekt zoals dat van hem als advocaat mag worden verwacht. Naar de indruk van verweerder was klaagster steeds goed op de hoogte van de geschilpunten in de procedure.

4.6    De voorzitter oordeelt als volgt. Uit de dossierstukken blijkt dat verweerder klaagster bij brief van 19 december 2016 een kopie van de uitgebrachte dagvaarding en van de conclusie van antwoord van de wederpartij heeft toegezonden. Verder blijkt uit de dossierstukken dat verweerder klaagster per e-mail, zoals op 15 en 19 juni 2017 en 2 en 30 augustus 2017, op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken van de procedure. Gelet op deze correspondentie en het feit dat klaagster niet concreet heeft gemaakt welke (proces)stukken zij niet van verweerder zou hebben ontvangen, en ook haar stelling niet heeft onderbouwd dat verweerder slecht bereikbaar was, is ook klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.7    Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte een bedrag van € 471,65 voor de eigen bijdrage bij haar in rekening heeft gebracht en geen bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand bij de gemeente heeft aangevraagd. Volgens klaagster heeft zij op verweerders kantoor een formulier bijzondere bijstand ingevuld en bij verweerder achtergelaten.

4.8    Verweerder heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd weersproken. In dat verband heeft verweerder erop gewezen dat de Raad voor Rechtsbijstand toestemming heeft gegeven extra uren aan de zaak van klaagster te besteden vanwege de bewerkelijkheid daarvan en dat klaagster daarom opnieuw de eigen bijdrage moet betalen. Verder heeft verweerder erop gewezen dat het op de weg van klaagster zelf ligt om bij de gemeente een aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand in te dienen en dat cliënten zoals klaagster door het secretariaat van zijn kantoor ook op die mogelijkheid worden gewezen. Verweerder betwist dat klaagster op zijn kantoor een aanvraagformulier voor bijzondere bijstand heeft ondertekend.

4.9    De voorzitter oordeelt als volgt. De verantwoordelijkheid voor het bij een gemeente aanvragen van bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand, waaronder de eigen bijdrage, ligt in eerste instantie bij de cliënt zelf. Een advocaat is niet verplicht om dit voor een cliënt te doen, tenzij de advocaat met de cliënt heeft afgesproken dat hij namens de cliënt bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage bij de gemeente van de woonplaats van de cliënt zou aanvragen. Dat een dergelijke afspraak in dit geval is gemaakt is niet gebleken. Dit betekent dat verweerder de nieuwe eigen bijdrage die was opgelegd in verband met het toekennen van extra uren terecht bij klaagster in rekening heeft gebracht. Klachtonderdeel c is eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.10    Klaagster verwijt verweerder dat hij in haar zaak te veel uren bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft gedeclareerd.

4.11    Verweerder heeft betwist dat hij in de zaak van klaagster te veel uren heeft gedeclareerd. In dat verband heeft verweerder erop gewezen de door hem gedeclareerde uren zijn te verantwoorden en dat alle inhoudelijke werkzaamheden al waren verricht op het moment dat klaagsters nieuwe advocaat de zaak van hem overnam.

4.12    Daargelaten de vraag of klaagster een voldoende rechtstreeks belang heeft bij dit klachtonderdeel, is de voorzitter van oordeel dat uit de door de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder verleende toestemming om meer uren aan de zaak van klaagster te besteden vanwege de bewerkelijkheid daarvan volgt dat verweerder zijn uren met de door hem ingediende urenbegroting heeft kunnen verantwoorden. Klaagster heeft niet concreet onderbouwd waarom zij meent dat verweerder te veel uren zou hebben gedeclareerd. Verder heeft klaagster niet weersproken dat verweerder alle inhoudelijke werkzaamheden al had verricht toen de nieuwe advocaat van klaagster de zaak van verweerder overnam. Klachtonderdeel d is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

4.13    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j, lid 1 onder c, Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 10 juli 2019.