ECLI:NL:TADRSGR:2019:156 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-313/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:156
Datum uitspraak: 10-07-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 19-313/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van klachtenfunctionaris kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 juli 2019

in de zaak 19-313/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 14 mei 2019 met kenmerk K261 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op 15 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is in een letselschadezaak bijgestaan door mr. Van T., een kantoorgenoot van verweerder. Nadat klager een klacht had ingediend tegen mr. Van T., heeft verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris de klacht in behandeling genomen.

1.2    Bij e-mail van 18 september 2017 heeft verweerder aan klager het volgende bericht geschreven:

“(…) Op woensdag 23 augustus ontving ik uw bericht omtrent de afhandeling van uw letselschadezaak (…) Uit uw bericht begrijp ik dat u de volgende concrete klacht heeft (…) Op basis van de stukken zoals deze voorliggen, kan ik niets anders dan uw klacht afwijzen (…)”

1.3    Bij e-mail van 18 juli 2018 heeft klager aan mr. V., een kantoorgenoot van verweerder, als behandelaar belast met het loonschadedossier van de werkgever van klager, S., het volgende geschreven:

“(…) In i-letsel zag ik deze week dat ik niet meer mijn dossier 84046 kan inzien. Er is hierover niet met mij gecommuniceerd. Ik vroeg me af wat de reden daarvan is? (…)”

1.4    In reactie daarop heeft verweerder op 19 juli 2018 (om 10.21 uur) onder meer aan klager een e-mail met de volgende inhoud geschreven:

“(…) Dossier 84046 betreft het loonschade dossier van uw werkgever S. Zoals al eerder duidelijk gemaakt heeft dit betrekking op de schade van S., niet uw schade. Als u stukken nodig heeft uit uw eigen letselschadedossier (57765) verneem ik dat graag (…)”

1.5    Diezelfde dag heeft klager bij e-mail van 11.13 uur het volgende aan verweerder geschreven:

“(…) In mijn loonschade dossier zitten brieven die te maken hebben met mijn letselschade dossier. Graag verzoek ik aan u om het loonschade dossier weer voor mij zichtbaar te maken. (…) Mijn e-mail was trouwens gericht aan [mr. V.] en niet aan jou (…)”  

1.6    Bij e-mail van 19 juli 2018 (om 11.45 uur) heeft verweerder onder meer aan klager het volgende bericht geschreven:

“(…)Gelet op de door u ingediende klacht bij de Orde van Advocaten neem ik - als klachtenfunctionaris - de communicatie in deze met u over.  Nogmaals, het loonschadedossier 84046 is niet uw dossier, maar van uw werkgever S. Ik zal u hiervan dan ook geen kopie verstrekken, of inzage in geven.(…)”

1.7    Bij brief van 8 december 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.8    De voorzitter heeft acht geslagen op de brief met bijlagen van 16 mei 2019 van klager aan de raad alsmede op de brief van 11 juni 2019 van verweerder aan de raad.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder is tekort geschoten in de communicatie met klager naar aanleiding van diens verzoeken aangaande het loonschadedossier.

b)    Verweerder heeft zonder klager daarover te informeren namens een andere advocaat tegen wie klager een klacht had ingediend, gereageerd.

c)    Verweerder weigert een kopie van de letselschadestukken uit het loonschade dossier aan klager te verstrekken.

d)    Verweerder heeft niet gereageerd op het e-mailbericht van klager van 19 juli 2018 om 12.18 uur, waarin klager het voorgaande aan de orde heeft gesteld.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist, op welk verweer de voorzitter hierna waar nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter overweegt als volgt. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier in die van klachtfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdelen a en c)

4.2    Klachtonderdelen a en c lenen zich voor gezamenlijke behandeling, omdat deze betrekking hebben op het loonschadedossier.

4.3    Klager verwijt verweerder dat hij zonder daarover geïnformeerd te zijn, geen toegang meer had tot zijn loonschadedossier en dat verweerder weigert een kopie van klagers letselschadestukken uit het loonschadedossier aan klager toe te zenden. Ter toelichting voert klager aan dat hij het belangrijk vindt om deze dossierstukken voor zijn eigen administratie te bewaren en dat hij deze stukken nodig heeft om zichzelf te verdedigen in een reeds eerder ingediende tuchtklacht, bij de raad van discipline geregistreerd onder 18/934/DH/DH.

4.4        Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager heeft laten weten dat hij de stukken uit zijn letselschadedossier te allen tijde kan opvragen maar dat het dossier van zijn werkgever S. niet voor klager kan worden opengesteld. Dit heeft immers geen betrekking op de letselschade van klager, maar op de loonschade die door werkgever S. is geleden. Volgens verweerder is de omstandigheid dat niet met klager is gecommuniceerd over het sluiten van de toegang tot het loonschadedossier van S. niet klachtwaardig, omdat klager nooit enig recht op toegang tot dit dossier heeft gehad. Dat klager dit dossier niet meer kan inzien, kan verweerder dan ook niet worden tegengeworpen.

4.5    Onweersproken is dat klager in 2010 een ongeval heeft gehad en dat het kantoor van verweerder de hieruit voortvloeiende loonschade in opdracht van werkgever S. behandelt. Voorts is niet weersproken dat in mei 2014 het kantoor van verweerder tevens – na toestemming van werkgever S. – de behandeling van de letselschadezaak voor klager op zich heeft genomen.

4.6    De voorzitter stelt dat voorop staat, dat in beginsel alle van de cliënt aan de advocaat toevertrouwde informatie als vertrouwelijk dient te worden aangemerkt en dat daarop de uit de relatie advocaat-cliënt voortvloeiende geheimhoudingsplicht van toepassing is. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat, gelet op die geheimhouding jegens in dit geval de werkgever van klager, S., verweerder niet gehouden is om het loonschadedossier aan klager af te geven. Dat klager eerder wel toegang heeft gehad tot het  dossier doet daar niet aan af.

4.7    Wat betreft het verwijt van klager dat verweerder tekort is geschoten in de communicatie met betrekking de sluiting van de toegang van het loonschadedossier, meent verweerder  dat klager hiervan inderdaad op de hoogte gesteld had kunnen worden, maar dat dit achterwege laten niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Naar het oordeel van de voorzitter zou een bericht in de gegeven omstandigheden inderdaad netjes geweest zijn, maar is niet gebleken dat verweerder nu als advocaat handelend in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris de tuchtrechtelijke grenzen heeft overschreden.

4.8    Klachtonderdelen a) en c) zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.9    Ten aanzien van dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij, zonder klager daarover te informeren, namens zijn kantoorgenoot heeft gereageerd. De voorzitter volgt klager niet in dit verwijt en overweegt als volgt. Verweerder heeft met de in randnummer 1.4 genoemde  e-mail gereageerd op een e-mail van klager aan mr. V. Dat stond hem vrij. Voor verweerder bestond immers geen verplichting of aanleiding om klager vooraf in kennis te stellen dat hij namens zijn kantoorgenoot op de e-mail van klager zou reageren.

 Klachtonderdeel d)

4.10    Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond. Op de laatst verzonden van e-mail van klager van 19 juli 2018 om 12.18 uur, heeft verweerder niet meer gereageerd. Verweerder heeft aangevoerd dat die e-mail geen vragen of verzoeken van de zijde van klager bevatte, zodat hij die e-mail voor kennisname heeft aangenomen. De voorzitter is van oordeel dat verweerder er wellicht beter aan zou hebben gedaan wél op die e-mail van klager te reageren, al was het maar om aan te geven dat die e-mail voor kennisgeving zou worden aangenomen. Het niet reageren is echter gelet de eerdere e-mails van verweerder aan klager met de daarin gegeven antwoorden op vragen van klager en uitleg, meer specifiek met de in randnummers 1.4 en 1.6 genoemde e-mails niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel d) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 10 juli 2019