ECLI:NL:TADRSGR:2019:148 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-261/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:148
Datum uitspraak: 01-07-2019
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 19-261/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht deels gegrond. Verweerder had op enig moment voorafgaand aan de overname van de zaak, en op zijn minst nadien, met klager in overleg behoren te treden. Daarnaast heeft verweerder een koppeling gemaakt tussen het toesturen van een (slot)nota door klager aan zijn voormalig cliënten en het indienen van een tuchtklacht bij de Kamer voor het Notariaat. Hiermee heeft verweerder de grens van hetgeen tuchtrechtelijk geoorloofd is overschreden en heeft hij zich niet gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Ten aanzien van klachtonderdeel b kan klager niet als belanghebbende worden beschouwd en zal hij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Geen oplegging maatregel omdat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat hij achteraf gezien anders zou hebben gehandeld, dat hij niet heeft beoogd om met zijn handelwijze klager opzettelijk in zijn belangen te schaden en geen tuchtrechtelijk verleden heeft.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den haag

van 1 juli 2019

in de zaak 19-261/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 7 september 2018 heeft klager in zijn hoedanigheid van notaris bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 april 2019 met kenmerk R 2019/21 cij/mb, door de raad ontvangen op 5 april 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 mei 2019 in aanwezigheid van verweerder. Klager is met voorafgaand bericht niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen klachtdossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager was als notaris betrokken bij de afwikkeling van een nalatenschap van mevrouw van D. Twee van de vier erfgenamen hebben klager verzocht om namens hen de afwikkeling ter hand te nemen en hebben hem daartoe schriftelijk gevolmachtigd. De werkzaamheden van klager hebben geleid tot het opstellen van een conceptakkoord tussen de vier erfgenamen.

2.2    Bij e-mail van 17 augustus 2018 heeft verweerder aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Tot mij wendden zich mevrouw W. van D. en de heer W. van D. met het

verzoek voor behartiging van hun belangen zorg te dragen bij de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen hun moeder. (…)  Cliënten wensen dat u zich niet langer meer bezig houdt met de afwikkeling van

voornoemde nalatenschap en dat u geen verdere correspondentie meer voert met derden. (…)”

2.3    Bij e-mail van 29 augustus 2018 heeft verweerder aan klager onder meer het volgende geschreven:

    “(…) Indien u nogmaals een nota stuurt naar cliënte, dan zal deze niet worden voldaan en zal over alle facetten van uw dienstverlening aan cliënten per direct een klacht worden ingediend bij de Kamer voor het Notariaat. (…)”

2.4    Bij e-mail van 15 september 2018 heeft verweerder aan klager het volgende geschreven:

    “(…) Opnieuw wordt u gesommeerd om aanmaningen en sommaties en incassomaatregelen betreffende uw zogenaamde slotnota achterwege te laten. Mocht u aan deze sommatie geen gehoor geven, dan achten cliënten zulks klachtwaardig (…)”

2.5    Bij e-mail van 26 oktober 2018 heeft verweerder aan het Bureau van de Haagse Orde onder meer het volgende geschreven:

“(…) Indien [klager] echter ondanks de kritiek op zijn dienstverlening en mogelijke schadeplichtigheid reeds nu een nota verstuurd, dan zou dat voor cliënten de spreekwoordelijke druppel kunnen zijn om zich over de dienstverlening van [klager] te beklagen bij de Kamer voor het Notariaat. (…)”   

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 

a)    Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door zonder overleg met klager te berichten dat hij per direct zijn werkzaamheden moest staken.

b)    Verweerder heeft niet gehandeld in het belang van zijn cliënten, omdat door zijn handelwijze de buitengerechtelijke afwikkeling in het gedrang kwam en daarmee een gang naar de rechter niet uitgesloten werd.

c)    Verweerder heeft zich bediend van een chantagemiddel door te stellen dat klager bij zijn (voormalige) cliënten geen kosten meer in rekening mocht brengen op straffe van indiening van een klacht bij de Kamer voor het Notariaat.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Verweerder heeft op 17 augustus 2018 aan klager te kennen gegeven dat zijn cliënten wensten dat zij voortaan door verweerder zouden worden bijgestaan. Daarop heeft klager verweerder meteen telefonisch en per e-mail verzocht om hierover contact met hem op te nemen. Pas bij e-mail van 29 augustus 2018 heeft verweerder op het verzoek van klager gereageerd.

5.2    De raad overweegt dat gelet op gedragsregel 28 in het algemeen van een advocaat mag worden verlangd dat in geval hij de behandeling van de zaak overneemt, hij daaraan voorafgaand behoorlijk overleg voert met degene van wie hij de zaak wenst over te nemen. Dat overleg houdt in dat advocaten daadwerkelijk informatie en standpunten uitwisselen. Deze gedragsregel ziet echter op de verhouding tussen advocaten onderling en niet op de verhouding tussen advocaten en derden. 

5.3    Het onder 5.2 overwogene neemt echter niet weg dat het op de weg van verweerder had gelegen om op enig moment voorafgaand aan de overname van de zaak, en op zijn minst nadien, met klager in overleg te treden. Te meer, nu het telkens klager is geweest die het initiatief heeft genomen om met verweerder hierover te overleggen en nu ook klager een professionele rechtsbijstandverlener is. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4    De raad stelt voorop dat het klachtrecht van de Advocatenwet enkel is bedoeld voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. De raad is van oordeel dat klager bij klachtonderdeel b geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Klager stelt immers dat verweerder niet in het belang van zijn cliënten heeft gehandeld. Indien en voor zover hiervan al sprake is, dan heeft te gelden dat verweerder hiermee niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld jegens klager. Klager staat immers buiten de (rechts)verhouding tussen verweerder en zijn cliënten. Naar het oordeel van de raad kan klager niet als belanghebbende worden beschouwd bij klachtonderdeel b en zal hij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel wordt derhalve niet toegekomen.

Klachtonderdeel c)

5.5    Klager verwijt verweerder dat hij zich heeft bediend van een chantagemiddel door te stellen dat klager geen kosten meer bij zijn (voormalige) cliënten in rekening mocht brengen op straffe van indiening van een klacht bij de Kamer voor het Notariaat.

5.6    Uitgangspunt bij de klacht tegen verweerder is dat hem als advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënten te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Evenwel dient hij zich te onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënten strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.7    De raad stelt vast dat blijkens de in randnummers 2.3 en 2.4 genoemde e-mails van verweerder, hij meermalen een koppeling heeft gemaakt tussen het toesturen van een (slot)nota door klager aan zijn voormalig cliënten en het indienen van een tuchtklacht bij de Kamer voor het Notariaat. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder hiermee de grens van hetgeen tuchtrechtelijk geoorloofd is overschreden en heeft hij zich niet gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt.  Dit klachtonderdeel is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Ten aanzien van beide thans gegrond verklaarde klachtonderdelen heeft verweerder ter zitting aangegeven dat hij achteraf gezien anders zou hebben gehandeld en dat hij niet heeft beoogd om met zijn handelwijze klager opzettelijk in zijn belangen te schaden. Gelet op vorenstaande en in aanmerking nemend dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft, ziet de raad aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klager in klachtonderdeel b niet-ontvankelijk;

-    verklaart klachtonderdeel c gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.