ECLI:NL:TADRSGR:2018:95 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-734/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:95
Datum uitspraak: 30-04-2018
Datum publicatie: 02-05-2018
Zaaknummer(s): 17-734/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 30 april 2018

in de zaak 17-734/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 14 november 2017 van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:

klager sub 1

en

klaagster sub 2

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 mei 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief van 8 september 2017 met kenmerk R 2017/78 edl/dh aan de raad, door de raad ontvangen op 11 september 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 14 november 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 november 2017 is verzonden aan klagers.

1.4 Bij brief van 20 november 2017, door de raad ontvangen op 23 november 2017, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 5 maart 2018 van de raad in aanwezigheid van verweerder, bijgestaan door [kantoorgenote]. Klagers zijn niet verschenen. Uit telefonisch contact tussen de griffier en klager sub 1 op 5 maart 2018 is gebleken dat klagers de oproep voor de zitting hebben ontvangen. 

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 20 november 2017 van klagers.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klagers zijn echtgenoten. Zij hebben een geschil met hun buren over de locatie van een hekwerk. De buren worden sinds medio februari 2017 bijgestaan door verweerder.

2.2 Bij brief van 17 februari 2017 heeft verweerder klagers onder meer als volgt bericht:

“(…) Het geschil tussen u en cliënten heeft zich kort gezegd toegespitst op de vraag, waar de erfgrens tussen beide percelen ligt (bij het door u in 2016 verwijderde hekwerk). (…)

Cliënten zullen dan ook over 7 dagen het hekwerk plaatsen op dezelfde locatie. (…) Mocht ik niet binnen 7 dagen na heden van u hebben vernomen, dan ga ik er vanuit dat u hiermee akkoord bent, en dat u de erfafscheiding verder zult respecteren. Indien u het hekwerk nogmaals verwijdert, handelt u onrechtmatig en zal ik cliënten adviseren een procedure te starten bij de rechtbank.”

2.3 Bij e-mail van 21 februari 2017 heeft klager sub 1 verweerder onder meer bericht dat klagers geen toestemming gaven voor het plaatsen van een hekwerk.

2.4 Bij brief van 8 mei 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, zonder daadwerkelijk onderzoek te doen naar de werkelijke feiten, zijn cliënten heeft aangezet tot het plegen van een onrechtmatige daad. De onrechtmatige daad betreft het plaatsen van een hek/erfafscheiding midden op het erf van klagers.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klagers zich niet met de beslissing van de voorzitter kunnen verenigen. 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij zijn oordeel heeft betrokken. Klagers hebben in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet wordt daarom ongegrond verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 april 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 30 april 2018 verzonden.