ECLI:NL:TADRSGR:2018:60 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-453/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:60
Datum uitspraak: 26-03-2018
Datum publicatie: 26-03-2018
Zaaknummer(s): 17-453/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Het verzetschrift bevat geen gronden en is niet gemotiveerd. Het verzetschrift voldoet aldus niet aan de eisen die de Advocatenwet daaraan stelt. Verzet niet-ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 26 maart 2018

in de zaak 17-453/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 september 2017 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mail van 20 december 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 juni 2017 met kenmerk K290 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 13 juni 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 14 september 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 september 2017 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 21 september 2017, door de raad ontvangen op 22 september 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 5 februari 2018 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 21 september 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster heeft klaagster onder meer bijgestaan in een bestuursrechtelijke kwestie met de dienst SZW van de gemeente Den Haag (hierna: de sociale dienst).

2.2 Op 4 mei 2015 heeft de sociale dienst klaagster schriftelijk verzocht om betaalbewijzen te overleggen, waaruit zou kunnen blijken dat zij drie maanden voorafgaand aan die datum huur had betaald (hierna: de betaalbewijzen). Klaagster heeft op 9 mei 2015 om uitstel verzocht en om toezending van een brief voorzien van een (“natte”) handtekening. De sociale dienst heeft daarop niet gereageerd. Klaagster heeft niet voldaan aan het verzoek tot het verstrekken van de betaalbewijzen.

2.3 De sociale dienst heeft bij beschikking van 1 juni 2015 besloten tot wijziging van de uitkering van klaagster met ingang van 1 juli 2015, in deze zin dat de kostendelersnorm van toepassing werd verklaard en de uitkering werd verlaagd (hierna: het primaire besluit).

2.4 Op 8 juli 2015 heeft verweerster namens klaagster bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 19 oktober 2015 ongegrond verklaard wegens, zakelijk weergegeven, gebrek aan feitelijke onderbouwing; klaagster weigerde de betaalbewijzen aan de sociale dienst te overleggen.

2.5 Verweerster heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Verweerster heeft de rechtbank daarnaast verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 2 december 2015 heeft verweerster van klaagster rekeningafschriften ontvangen, waaruit bleek dat klaagster huurpenningen had betaald. Verweerster heeft deze betaalbewijzen in de beroepsprocedure overgelegd. In de (begeleidende) brief van 2 december 2015 heeft klaagster haar ongenoegen over de wijze waarop zij door (ambtenaren van) de sociale dienst is behandeld uiteengezet. Verweerster heeft ook deze brief aan de rechtbank overgelegd.

2.6 De sociale dienst heeft op 4 december 2015 een correctiebesluit genomen, waarmee het primaire besluit van 1 juni 2015 en de beslissing op bezwaar van 19 oktober 2015 zijn vervallen en waarmee de toepassing van de kostendelersnorm van de baan was.

2.7 Op 8 december 2015 is het beroep van verweerster door de rechtbank mondeling behandeld. De bestuursrechter heeft bij die gelegenheid mondeling uitspraak gedaan in de beroepsprocedure en de procedure strekkend tot het treffen van een voorlopige voorziening. De bestuursrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang.

2.8 In haar e-mail van 14 februari 2016 vraagt klaagster aan verweerster of zij “het bezwaarschrift van de zitting van 8-12-2015” heeft opgestuurd.

2.9 In de e-mail van 15 februari 2016 heeft verweerster als volgt gereageerd:

“(…) Hoewel reeds aan u bevestigd, geef ik u hierbij nogmaals te kennen dat er door mij geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak, d.d. 8 december 2015.

Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de voorlopige voorziening alsmede het beroep tegen de beslissing op bezwaar, d.d. 8 december 2015, heb ik u uitgelegd dat u, gezien het correctiebesluit van de Gemeente, d.d. 4 december 2015, geen belang meer heeft bij voortzetting van deze procedure. U gaf echter te kennen uw verzoek om een voorlopige voorziening alsmede het beroep tegen de beslissing op bezwaar niet te willen intrekken nu u zelf de rechter wilde informeren over uw zaak. Zoals ik ook aan u heb voorgehouden, gaf de rechter u hiertoe geen mogelijkheid en bent u uiteindelijk ook niet-ontvankelijk verklaard nu het besluit waartegen de voorlopige voorziening alsmede het beroep was gericht, is komen te vervallen.

Na afloop van de zaak heb ik met u besproken dat, hoewel u formeel de mogelijkheid heeft tegen de beslissing in hoger beroep te komen, dit geen effect zal sorteren nu het bestreden besluit is komen te vervallen. Ook heb ik u vertelt dat indien u desondanks toch hoger beroep wilde instellen tegen de uitspraak, u zich tot een andere advocaat zou moeten wenden. (…)

Ik heb met u besproken dat u met betrekking tot de klachten die u heeft over de wijze waarop u door de ambtenaren van de gemeente bent bejegend, een klachtenprocedure kunt starten. U gaf daarop aan dat u eigenhandig een klachtenprocedure zou gaan starten. (…)”

2.10 In haar brief van 29 april 2016 heeft verweerster klaagster meegedeeld dat alle dossiers die zij voor klaagster heeft behandeld tot een einde zijn gekomen en gesloten zullen worden.

2.11 Op 20 december 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerster heeft informatie die klaagster met haar heeft gedeeld ter kennis gebracht van de sociale dienst en aldus haar geheimhoudingsplicht geschonden.

b) Klaagster verwijt verweerster dat zij geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 december 2015.

3.2 Het verzetschrift van klaagster luidt:

“(…) Sinds ik de stukken ingediend had i.v.m. het ondertekenen van een overeenkomst, samen met de heer [O.] en [W.], om te voorkomen dat mijn uitkering alweer bekort zal worden vanwege er gezegd werd dat ik met meerdere personen samen woont.

Ik heb wel stukken ontvangen die gekopieerd waren met uw handtekening. Volgens de wet is dit niet toegestaan. Het moet gedaan worden pen een blauwe inkt pen. Ik ben ook niet eens met de beslissing. Volgens overeenkomst heb ik de recht op vergoeding. Dat was het eind discussie tussen de heer [O.], [W.] en ik. (…)”

3.3 De raad heeft nadien geen onderbouwing van het verzet, noch enig ander bericht van klaagster ontvangen. 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 Op grond van de artikelen 46h en 46j van de Advocatenwet kan een klager tegen een voorzittersbeslissing binnen dertig dagen na de dag van verzending van die beslissing schriftelijk gemotiveerd verzet instellen bij de raad van discipline.

5.2 In de begeleidende brief bij de voorzittersbeslissing, die op 14 september 2017 per aangetekende post en per gewone post aan klaagster is gezonden, staat:

“(…) Mocht u zich met deze beslissing niet kunnen verenigen, kunt u daartegen op grond van artikel 46h lid 1 Advocatenwet binnen 30 dagen schriftelijk verzet doen. Zie de voorwaarden en informatie onderaan de beslissing van de voorzitter. Als niet aan de voorwaarden is voldaan, bijvoorbeeld als het verzet te laat of zonder motivering is ingediend, kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid.”

5.3 Gelet op het voorgaande staat vast dat het verzetschrift van klaagster niet voldoet aan de eisen die de Advocatenwet daaraan stelt, terwijl klaagster wel van die eisen op de hoogte moet zijn geweest. Het verzetschrift bevat geen gronden en is niet gemotiveerd. Dit leidt tot de conclusie dat het verzet niet-ontvankelijk is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. A.J.N. van Stigt en A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 26 maart 2018 verzonden.