ECLI:NL:TADRSGR:2018:59 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-820/DH/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:59
Datum uitspraak: 26-03-2018
Datum publicatie: 26-03-2018
Zaaknummer(s): 17-820/DH/MN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 26 maart 2018

in de zaak 17-820/DH/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 27 oktober 2016 heeft de toenmalige gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. De deken heeft de klacht geregistreerd onder nummer

16-0282/MV/sd.

1.2 De deken heeft de klacht onderzocht en deze vervolgens doorgezonden naar het Hof van Discipline, aangezien verweerster lid is van de Raad van Discipline in het ressort (…).

1.3 Bij beslissing van 7 augustus 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht op grond van artikel 46a lid 3 Advocatenwet ter verdere afhandeling verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.

1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 februari 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde. 

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de verwijzingsbeslissing d.d. 7 augustus 2017 (inclusief bijlagen) van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline;

- het e-mailbericht d.d. 16 januari 2018 van klager;

- het faxbericht en de e-mailberichten d.d. 22 januari 2018 van klager;

- het e-mailbericht d.d. 22 januari 2018 van verweerster;

- de e-mailberichten d.d. 23 januari 2018 van klager.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager en zijn ex-echtgenote zijn sinds 2006 verwikkeld in diverse procedures samenhangend met en voortvloeiend uit hun echtscheiding.

2.2 Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager in twee procedures bijgestaan: in een door klager ingesteld hoger beroep betreffende de verkoop en overdracht van in beslag genomen aandelen en in een door klager ingesteld hoger beroep inzake nihilstelling van de kinderalimentatie.

2.3 Op 8 maart 2016 heeft verweerster namens haar cliënte een verweerschrift ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam. In dat verweerschrift staat onder meer dat klager “inkomen en vermogen voor [cliënte van verweerster] verborgen houdt” en “meerdere rechterlijke instanties bewust een onjuiste voorstelling van zaken daarover geeft”.

2.4 Verweerster heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij brief van 27 mei 2016 als volgt bericht:

“(…) Naar aanleiding van een verzoek van [advocaat die de onderhavige klacht namens klager heeft ingediend] (onder dreiging van een klacht) om het op 14 april 2016 namens cliënte ingediende verweerschrift aan te vullen, bericht ik u als volgt.

In de randnummers 130 en 212 is de zinsnede opgenomen: “in het kader van de voorbereiding van een aangifte van nota bene de man jegens de vrouw wegens valsheid in geschrifte en bedrog.”

Thans blijkt dat ik het doeleinde van het verzoek van [advocaat die de onderhavige klacht namens klager heeft ingediend] om stukken van cliënte op te vragen verkeerd begrepen heb en dient deze zinsnede vervangen te worden door de volgende zinsnede: “in het kader van gestelde voorbereidingen in de strafzaak jegens die man, die in dat kader tevens meermalen heeft aangekondigd aangifte jegens de vrouw te zullen doen wegens valsheid in geschrifte en bedrog.”

Vriendelijk verzoek ik u deze vervanging in het verweerschrift te doen doorvoeren. (…)”

2.5 De e-mail van 13 oktober 2016 van klager aan verweerster luidt onder meer als volgt:

“(…) Ik nam kennis van de correspondentie tussen u en mijn raadsvrouw (…) over de vele (voornamelijk financiële) stukken die uw cliënte (in feite al jarenlang) verborgen houdt voor mij en voor rechters, ook ditmaal in de lopende kinderalimentatieprocedure. (…)

Ik schrijf u thans niet inhoudelijk aan ter zake van de kinderalimentatieprocedure, maar om u te zeggen dat, indien u de verzochte stukken niet vóór het eind van deze week heeft verstrekt, ik een tuchtklacht tegen u zal indienen. (…)”

2.6 Bij brief van 27 oktober 2016 aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, griffie familierekesten heeft verweerster een aantal krantenartikelen betreffende klager overgelegd,

2.7 Bij brief van 27 oktober 2016 heeft de toenmalige gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

2.8 Bij brief van 23 november 2016 heeft verweerster het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, griffie familierekesten als volgt bericht:

“(…) In bovengenoemde zaak nam ik kennis van de fax van [advocaat van klager] van 18 november jl. en het daarin opgenomen verzoek om de belastingadviseur van [klager] tot de zitting toe te laten.

Namens cliënte maak ik daar bezwaar tegen. Allereerst vanwege het besloten karakter van de zitting, maar ook vanuit het gelijkheidsbeginsel. Mevrouw laat zich ook niet bijstaan door een financieel adviseur; zij heeft er ook geen. (…)”

2.9 Klager heeft verweerster bij e-mail van 24 november 2016 als volgt bericht:

“(…) in een brief van u aan Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 november 2016 heeft u zonder enig voorbehoud beweerd dat uw cliënte (…) “niet wordt bijgestaan door een financieel adviseur; zij heeft er ook geen.” Dat deed u in het kader van het door [advocaat van klager] in haar brief van 18 november jl. aan het gerechtshof gedane verzoek om “de belastingadviseur van mijn cliënt tot de zitting toe te laten”, zulks ter beantwoording van denkbare fiscaalrechtelijke/accountancy-vragen waarop [advocaat van klager] noch ik een nuttig antwoord kunnen geven.

Uw geciteerde bewering verbaasde mij meteen al zeer, omdat ik uit het (ook recente) verleden beschik over documenten waaruit blijkt dat en zelfs voor wie haar optrad/optreedt als belastingadvieskantoor dat haar IB-aangiften regelde/regelt. (…)

Ik constateer dat u, voor de zoveelste keer, flagrante onwaarheid opschrijft, nota bene aan en ter misleiding van rechterlijke autoriteiten, door dewelke u mij schade berokkent. (…)”

2.10 Op 23 januari 2017 heeft een zitting plaatsgevonden bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, afdeling civiel recht, familie. Verweerster heeft op die zitting namens haar cliënte een pleitnota voorgedragen. In die pleitnota is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Per 5 februari 2015 genoot de man een WW-uitkering, die vanwege de verwijtbaarheid van zijn ontslag per 13 november 2015 is ingetrokken. Nu blijkt dat de man op 18 maart 2016 met terugwerkende kracht per 12 november 2015 een Ziektewetuitkering krijgt. Let wel: dit is dus na een periode van vijf maanden met terugwerkende kracht toegekend tot één dag voordat zijn WW-uitkering werd ingetrokken. En op grond waarvan? Waarom kan meneer bijvoorbeeld gewoon skiën, dagelijks lange e-mails en klachten schrijven maar kan hij bijvoorbeeld niet de deur van deze zaal openen met zijn hand? (…)”

2.11 Bij e-mail van 2 maart 2017 te 13.26 uur heeft verweerster klagers advocaat in de inhoudelijke procedure als volgt bericht:

“(…) Onder meer naar aanleiding van de recente gebeurtenissen waarin uw cliënt geprobeerd heeft de kinderen van partijen zowel per app als per e-mail op een zeer vervel[en]de toon te dwingen contact met hem op te nemen, ziet cliënte op dit moment geen reële mogelijkheden voor een gesprek waarin partijen een reële kans hebben om tot minnelijke oplossingen te komen.

Vriendelijk verzoek ik u namens cliënte uw cliënt te verzoeken om niet meer apps en e-mails aan de kinderen te versturen met deze toon. Dit zal naar het oordeel van cliënte alleen maar averechts werken. De kinderen zullen vrijwillig beslissingen moeten kunnen nemen, niet onder dreiging van de gevolgen die uw cliënt thans stelt.

Het spijt mij dat ik u niet anders kan berichten. (…)”

2.12 Bij e-mail van 2 maart 2017 heeft klager verweerster als volgt bericht:

“(…) Ik had vorige week aan onze zijde voorspeld dat uw cliënte mijn apps en e-mails (overigens alleen aan [dochter], een meerderjarige; in dit opzicht een vraag: treedt u, gelet op de door u gebruikte bewoordingen en gedane verzoek, inmiddels ook voor haar op zelfstandige cliënte? Ik verwacht hierop met gezwinde spoed een schriftelijke reactie terug van u in verband met de lopende en nieuwe tuchtklachten! (…)”

2.13 In zijn e-mail van 9 maart 2017 heeft klager verweerster het volgende bericht:

“(…) ik heb (ook) nog geen antwoord van u ontvangen op onderstaande geelgemaakte vraag van mij van een week geleden. Ik acht dat noodzakelijk in het licht van gedragsregel 10 (“ … vermijdt misverstand over de hoedanigheid waarin hij optreedt”).

Mag ik dat antwoord alsnog uiterlijk morgen ontvangen? Indien u onduidelijkheid laat bestaan over mijn vraag voor wie u optrad/optreedt en/of een mogelijk aangewezen rechtzetting van een fout of verschrijving uwerzijds uitblijft, zal ik daarover tot een tuchtklachtuitbreiding komen. (…)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij in haar verweerschrift d.d. 8 maart 2016 beweert dat klager (i) “inkomen en vermogen voor [ex-echtgenote] verborgen houdt” en (ii) “meerdere rechterlijke instanties bewust een onjuiste voorstelling van zaken daarover geeft” en zich daarmee schuldig maakt aan laster en valsheid in geschrift;

b) zij stelselmatig weigert om bestaande stukken van haar cliënte in het geding te brengen;

c) zij zich schuldig maakt aan tuchtrechtelijk laakbare gedragingen door (i) in haar brief aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 23 november 2016 te schrijven dat haar cliënte “niet (wordt) bijgestaan door een financieel adviseur; zij heeft er ook geen”, (ii) het bewust overleggen aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van volkomen irrelevante en bovendien onjuiste krantenartikelen betreffende klager, en (iii) ter misleiding van rechterlijke autoriteiten het onwaar schriftelijk informeren van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en gewezen daarop, te weigeren door haar aan rechterlijke autoriteiten verstrekte (bewust) onware informatie recht te zetten;

d) zij in haar pleitnota d.d. 23 januari 2017 bewust feiten poneert waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen en klager daarmee heeft geschaad/om klager te schaden;

e) zij zich in haar pleitnota d.d. 23 januari 2017 op een denigrerende en/of ridiculiserende wijze heeft uitgelaten over klager door de draak te steken met het medisch letsel aan zijn hand door te stellen: “maar kan hij bijvoorbeeld niet de deur van deze zaal openen met zijn hand?”;

f) zij bewust onduidelijkheid heeft laten voortduren omtrent haar (vertegenwoordiging) hoedanigheid ten aanzien van de kinderen van klager en diens ex-echtgenote.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Het verweer komt aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerster is de advocaat van de wederpartij van klager. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is partijdigheid een van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen. De advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet dan ook een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer worden beperkt doordat:

a. de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij;

b. de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen;

c. de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.2 In dit eerste klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij in haar verweerschrift d.d. 8 maart 2016 beweert dat klager (i) “inkomen en vermogen voor [ex-echtgenote] verborgen houdt” en (ii) “meerdere rechterlijke instanties bewust een onjuiste voorstelling van zaken daarover geeft”. Volgens klager maakt verweerster zich daarmee schuldig aan laster en valsheid in geschrift. 

5.3 Verweerster stelt zich op het standpunt dat de aan haar verweten uitingen stellingen in de procedure zijn die passen binnen het geschil tussen haar cliënte en klager, en gezien moeten worden in het licht van het debat tussen klager en zijn ex-echtgenote. Het vormt immers de onderbouwing van de stelling dat klager voldoende eigen vermogen/middelen heeft om kinderalimentatie te betalen. De door verweerster gebezigde bewoordingen zijn functioneel en gegeven het partijdebat niet onnodig grievend, aldus verweerster.

5.4 De raad begrijpt dat bepaalde door verweerster namens haar cliënte ingenomen stellingen - zoals de stellingen dat klager inkomen en vermogen voor zijn ex-echtgenote verborgen houdt en dat hij meerdere rechterlijke instanties daarover bewust een onjuiste voorstelling van zaken geeft - door klager als onaangenaam kunnen worden opgevat. Het stond verweerster echter niet alleen vrij het standpunt van haar cliënte naar voren te brengen: zij was daartoe als advocaat van haar cliënte ook gehouden. Verweerster dient immers de belangen van haar cliënte te behartigen. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan een advocaat dient te voldoen. De raad acht de wijze waarop verweerster heeft gehandeld en zich over klager heeft uitgelaten, niet onnodig grievend of anderszins van dien aard dat zij daarmee de grenzen van de hiervoor onder 5.1 genoemde vrijheid heeft overschreden.

5.5 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.6 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster stelselmatig weigert om bestaande stukken van haar cliënte in het geding te brengen.

5.7 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in overleg met haar cliënte bepaalt welke documenten zijn namens haar cliënte in de procedure brengt.

5.8 De raad hanteert als uitgangspunt dat een advocaat in beginsel niet verplicht is om op verzoek van de wederpartij bepaalde stukken in het geding te brengen. Dat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden waarom dat in het onderhavige geval anders zou zijn, is de raad niet gebleken. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond. 

Klachtonderdeel c)

5.9 Voorts verwijt klager verweerster dat zij zich schuldig maakt aan tuchtrechtelijk laakbare gedragingen door (i) in haar brief aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 23 november 2016 te schrijven dat haar cliënte “niet (wordt) bijgestaan door een financieel adviseur; zij heeft er ook geen”, (ii) het bewust overleggen aan het Gerechtshof van volkomen irrelevante en bovendien onjuiste krantenartikelen betreffende klager, en (iii) ter misleiding van rechterlijke autoriteiten het onwaar schriftelijk informeren van het Gerechtshof, en gewezen daarop, te weigeren door haar aan rechterlijke autoriteiten verstrekte (bewust) onware informatie recht te zetten.

5.10 Verweerster stelt ten aanzien van (i) dat de aangehaalde passage op waarheid berust; de cliënte van verweerster wordt in de kinderalimentatieprocedure niet bijgestaan door een financieel adviseur en heeft dus geen financieel adviseur voor de kinderalimentatieprocedure. De cliënte van verweerster heeft inderdaad een financieel adviseur, maar die heeft zij voor het indienen van haar aangifte inkomstenbelasting. Ten aanzien van (ii) stelt verweerster dat het recente openbare krantenartikelen betreft waarvan zij de inhoud van belang heeft geacht voor het verweer van haar cliënte in de alimentatieprocedure, te weten de vermogenspositie van klager. Het zijn geen stukken die op onwaarheid berusten, althans verweerster gaat ervan uit dat zij niet hoeft te twijfelen aan de inhoud van deze krantenartikelen in die zin dat op haar geen onderzoeksplicht rust om dat na te gaan. Het overleggen hiervan is volgens verweerster niet onnodig grievend. Ten aanzien van (iii) stelt verweerster zich op het standpunt dat zij in haar faxbrief d.d. 27 mei 2016 richting het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de essentie van de klacht heeft rechtgezet, namelijk dat er niet verzocht is om overlegging van financiële stukken van haar cliënte ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek tegen haar cliënte.

5.11 Naar het oordeel van de raad is ook klachtonderdeel c) ongegrond. Ten aanzien van (i) geldt dat verweerster zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de bewering dat haar cliënte “niet (wordt) bijgestaan door een financieel adviseur; zij heeft er ook geen” op waarheid berust. Dat die stelling van verweerster niet op waarheid zou berusten, blijkt op geen enkele wijze uit het klachtdossier. Voorts is de raad met verweerster van oordeel dat het hebben van een financieel adviseur voor de belastingen iets anders is dan in de scheidingskwestie, zodat de gedane mededeling niet onjuist is. Met betrekking tot (ii) merkt de raad op dat krantenartikelen openbaar zijn en dat verweerster heeft onderbouwd waarom zij de betreffende krantenartikelen in het geding heeft gebracht, namelijk: ter onderbouwing van het namens haar cliënte gevoerde verweer met betrekking tot de vermogenspositie van klager. De raad ziet niet in wat verweerster hierin te verwijten valt.

5.12 Voor wat betreft het verwijt dat verweerster het Gerechtshof schriftelijk onwaar zou hebben geïnformeerd, met als doel het misleiden van autoriteiten (iii), geldt - mede gelet op de hiervoor bij randnummer 5.10 weergegeven toelichting door verweerster - dat ook de juistheid van dit verwijt niet is komen vast te staan.

Klachtonderdeel d)

5.13 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster in haar pleitnota d.d. 23 januari 2017 bewust feiten poneert waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen en klager daarmee heeft geschaad/om klager te schaden.

5.14 Verweerster heeft aangevoerd dat het uitgangspunt voor het opstellen van de pleitnota een puur juridisch inhoudelijke is geweest. Daarbij heeft verweerster ter verdediging van het standpunt van haar cliënte, kritische vragen gesteld over de financiële positie van klager. Verweerster heeft enkel namens haar cliënte stelling ingenomen en zaken niet geponeerd als feiten. Verweerster stelt dat het de taak van de advocaat is om kritische vragen te stellen en datgene naar voren te brengen wat de zaak van haar cliënte dient.

5.15 De raad is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster in haar pleitnota d.d. 23 januari 2017 bewust feiten poneert waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen en klager daarmee heeft geschaad/om klager te schaden. Het onderhavige klachtdossier bevat geen aanknopingspunten voor de juistheid van die stelling van klager.

5.16 Ook klachtonderdeel d) is ongegrond.

Klachtonderdeel e)

g) Klager verwijt verweerster dat zij zich in haar pleitnota d.d. 23 januari 2017 op een denigrerende en/of ridiculiserende wijze heeft uitgelaten over klager door de draak te steken met het medisch letsel aan zijn hand door te stellen: “maar kan hij bijvoorbeeld niet de deur van deze zaal openen met zijn hand?”.

5.17 Verweerster stelt dat haar opmerking over de hand van klager een functionele is geweest. Zij vraagt zich in haar pleitnota af op grond waarvan de ziektewetuitkering is toegekend. Verweerster heeft immers waargenomen dat klager zijn hand niet goed kan gebruiken voor het openen van de deur van de zittingszaal en ervaart bijna dagelijks aan den lijve dat klager vele e-mails schrijft. Klager is jurist en zal dus met name veel schrijven/mailen. Het belang van beantwoording van deze vraag is of er sprake is van een voor herstel vatbaar inkomen aan de zijde van klager.

5.18 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster, in het licht van de vrijheid die haar als advocaat van de wederpartij toekomt, geen tuchtrechtelijk relevante grens overschreden door in haar pleitnota te stellen: “maar kan hij bijvoorbeeld niet de deur van deze zaal openen met zijn hand?”. Het feit dat de bewuste frase al was vastgelegd in de pleitnota voordat hetgeen waaraan de frase refereert daadwerkelijk had plaatsgevonden maakt dit niet anders. Dit laat immers onverlet de gestelde discrepantie tussen de veelvuldigheid waarmee klager e-mails verzond en diens lichamelijke ongemak. Naar het oordeel van de raad kwam verweerster in het licht van de discussie tussen partijen de ruimte toe om deze discrepantie aan de orde te stellen. De manier waarop zij dit heeft gedaan kan klager als onplezierig ervaren maar overschrijdt niet de grenzen die aan die ruimte moeten worden gesteld. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel f)

5.19 In dit laatste klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij bewust onduidelijkheid heeft laten voortduren omtrent haar (vertegenwoordiging) hoedanigheid ten aanzien van de kinderen van klager en diens ex-echtgenote.

5.20 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in haar e-mail d.d. 2 maart 2017 aan de advocaat van klager namens haar “cliënte” verzoekt, klager te verzoeken om geen apps en e-mails met deze toon naar de kinderen te sturen. Als verweerster voor de ex-echtgenote van klager én diens kind(eren) had opgetreden, had zij haar verzoek namens “cliënten” gedaan, aldus verweerster.

5.21 Anders dan klager is de raad van oordeel dat uit het betreffende

e-mailbericht (zie hiervoor bij randnummer 2.11) voldoende duidelijk blijkt dat verweerster alleen voor haar cliënte optrad en niet voor één of meer kinderen van haar cliënte. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verweerster heeft gepretendeerd ook voor één of meer kinderen van klager en diens ex-echtgenote op te treden. Het klachtonderdeel heeft aldus een onjuiste feitelijke grondslag en is daarom ongegrond.

Conclusie

5.22 Nu niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de bij randnummer 5.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden, is de klacht in alle onderdelen ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. A.J.N. van Stigt en A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 26 maart 2018 verzonden.