ECLI:NL:TADRSGR:2018:58 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-441/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:58
Datum uitspraak: 26-03-2018
Datum publicatie: 26-03-2018
Zaaknummer(s): 17-441/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 26 maart 2018

in de zaak 17-441/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 augustus 2017 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 6 februari 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 8 juni 2017 met kenmerk K040 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 9 juni 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 21 augustus 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 21 augustus 2017 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 14 september 2017, door de raad ontvangen op 15 september 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 29 januari 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerder, bijgestaan door [kantoorgenoot].

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 14 september 2017. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de brief van 20 december 2017 van verweerder en het e-mailbericht van 15 januari 2018 (met bijlagen) van klaagster.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster was sinds 16 juni 2009 als juriste werkzaam bij de gemeente X. Bij besluit van 24 november 2014, verzonden op 26 november 2014, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente X (hierna ook: het college) klaagster de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Op 1 december 2014 heeft klaagster bezwaar aangetekend tegen dit besluit. Verweerder is in de bezwaarprocedure als raadsman en gemachtigde van het college opgetreden. Hij heeft op 29 januari 2015 namens het college een verweerschrift ingediend. Op 6 februari 2015 heeft een hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie plaatsgevonden.

2.2 De bezwaarschriftencommissie heeft op 20 maart 2015 een advies gegeven. Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college het door klaagster ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard. Bij brief van 7 mei 2015 heeft klaagster beroep aangetekend tegen dat besluit. Op 2 juli 2015 heeft verweerder namens het college een verweerschrift ingediend bij de Rechtbank Den Haag, sector Bestuursrecht.

2.3 Bij uitspraak van 29 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag het door klaagster ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.4 Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 29 juli 2015 van de Rechtbank Den Haag. Ook in die procedure heeft verweerder het college bijgestaan. Bij uitspraak van 22 december 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd.  

2.5 Bij brief van 6 februari 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij sinds december 2014 zonder een rechtsgeldige daartoe strekkende opdracht van de gemeente X tegen klaagster in rechte is opgetreden en daarmee de rechtspositie van klaagster heeft ondermijnd;

b) hij tijdens de procedures of anderszins willens en wetens onwaarheden over klaagster heeft aangevoerd en daardoor heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 30;

c) hij zich tijdens de procedures of anderszins in woord en geschrift onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet gemotiveerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij haar oordeel heeft betrokken. Klaagster heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 26 maart 2018 verzonden.