ECLI:NL:TADRSGR:2018:47 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-735/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:47
Datum uitspraak: 12-03-2018
Datum publicatie: 15-03-2018
Zaaknummer(s): 17-735/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerster was onbereikbaar voor haar cliënt, terwijl de zaak nog niet was afgerond. De dienstverlening van verweerster was ondermaats. Klacht gegrond, waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 maart 2018

in de zaak 17-735/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 juni 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerster.

1.2    De klacht is door de deken in het arrondissement Den Haag op 12 juli 2017 doorgestuurd aan de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten omdat verweerster inmiddels daar op het tableau stond ingeschreven stond.

1.3    Omdat verweerster zich weer had laten overschrijven naar het arrondissement Den Haag heeft de deken in het arrondissement Amsterdam op 19 juli 2017 aan de deken in het arrondissement Den Haag verzocht het onderzoek naar de klacht tegen verweerster te vervolgen.

1.4    Bij brief aan de raad van 8 september 2017 met kenmerk K145 2017 dk/smo, door de raad ontvangen op 11 september 2017, heeft de deken in het arrondissement Den Haag de raad verzocht de behandeling van de klacht over te nemen vanwege het feit dat verweerster niet op zijn brieven reageerde en hij derhalve geen onderzoek heeft kunnen uitvoeren.

1.5    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 januari 2018 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van de heer Van den Bosch, en verweerster.

1.6    De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster heeft klaagster vanaf 8 juli 2016 bijgestaan in een geschil rond de koop en verbouwing van de woning van klaagster.

2.2    In het kader van deze opdracht heeft verweerster diverse activiteiten ondernomen en contact gehad met de wederpartij van klaagster.

2.3    Vanaf 26 oktober 2016 heeft klaagster tevergeefs getracht per telefoon, sms en e-mail contact te krijgen met verweerster.

2.4    Op 27 juni 2017 heeft klaagster een klacht ingediend bij de deken in het arrondissement Den Haag. Omdat verweerster op dat moment was ingeschreven bij de Amsterdamse balie, heeft de deken in het arrondissement Den Haag de klacht doorgestuurd naar de deken in het arrondissement Amsterdam. Omdat verweerster zich ondertussen weer in Den Haag had laten inschrijven, heeft de deken in het arrondissement Den Haag de klacht uiteindelijk in behandeling genomen.

2.5    De deken heeft verweerster herhaaldelijk aangeschreven met het verzoek op de klacht te reageren. Verweerster heeft volgens de deken niet gereageerd.

2.6    Op 4 september 2017 heeft de deken onder meer vanwege het niet reageren op zijn verzoeken om een reactie op de klacht van klaagster, een ambtshalve dekenbezwaar tegen verweerster ingediend. Eveneens op 4 september 2017 heeft de deken een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet tegen verweerster ingediend. Hij heeft daarbij verzocht om verweerster te schorsen in de uitoefening van haar praktijk, totdat zij er weer blijk van heeft gegeven haar praktijk op een behoorlijke manier te kunnen uitoefenen.

2.7    Het verzoek ex artikel 60b Advocaten (17-722/DH/DH) is behandeld ter zitting van de raad van 9 oktober 2017. Bij beschikking van 16 oktober 2016 heeft de raad de behandeling van de zaak aangehouden teneinde verweerster in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat zij weer tot een goede praktijkuitoefening in staat is en ook bereid is een gesprek met de deken aan te gaan. De raad heeft verweerster daarbij opgedragen bewijsstukken aan de deken te zenden, waaruit een en ander blijkt.

2.8    In de tweede helft van december 2017 heeft verweerster zich van het tableau laten uitschrijven.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij jegens klaagster tekort is geschoten in haar dienstverlening door vanaf 26 oktober 2016 niets meer van zich te laten horen terwijl de zaak nog niet was afgerond. Klaagster wenst van verweerster (tevens) een schadevergoeding ter hoogte van de aan haar in rekening gebrachte kosten van € 934,73 te ontvangen, alsmede een bedrag van € 1.000,- terzake van immateriële schade.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat verweerster niet heeft gereageerd op de door de deken in het kader van zijn onderzoek naar de klacht gezonden brieven. Verweerster heeft ter zitting weliswaar gezegd te menen dat zij wel heeft gereageerd naar de deken toe, maar zij heeft dat op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de raad ervan uitgaat dat een reactie harerzijds niet eerder heeft plaatsgevonden.

5.2    Voor het eerst ter zitting heeft verweerster tegen de klacht verweer gevoerd. Dat verweer, samengevat erop neerkomend dat verweerster klaagster wél goede rechtsbijstand heeft verleend, heeft verweerster naar het oordeel van de raad evenwel volstrekt onvoldoende onderbouwd. De raad acht de klacht dan ook gegrond.

5.3    Ten aanzien van de verzochte schadevergoeding ter hoogte van de door klaagster in rekening gebrachte kosten, overweegt de raad dat die niet toewijsbaar is. Op een advocaat rust in het algemeen geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting. Nu vaststaat dat de door verweerster gefactureerde werkzaamheden door haar zijn verricht, is in zoverre derhalve geen sprake van schade.

5.4    De gevorderde immateriële schadevergoeding acht de raad evenmin toewijsbaar aangezien deze door klaagster op geen enkele wijze is onderbouwd.

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend en mede in aanmerking genomen dat verweerster een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 25,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als onder 7.3 bepaald;

-    wijst de door klaagster verzochte materiële en immateriële schadevergoeding af.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan, M.F. Laning,

P. Rijpstra en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2018.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2018 verzonde.