ECLI:NL:TADRSGR:2018:45 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-1019/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:45
Datum uitspraak: 22-02-2018
Datum publicatie: 14-03-2018
Zaaknummer(s): 17-1019/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Nog daargelaten dat een advocaat de vrijheid heeft om een cliënt negatief te adviseren indien hij bij een haalbaarheidstoetsing tot de conclusie komt dat onvoldoende kans van slagen bestaat, heeft verweerder precies gedaan wat de deken hem had opgedragen: het adviseren van klager. Op geen enkele wijze valt in te zien waarom verweerder tuchtrechtelijk laakbaar zou hebben gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 22 februari 2018

in de zaak 17-1019/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 13 december 2017 met kenmerk K195 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 14 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Eind 2011/begin 2012 heeft klager mr. S. bereid gevonden om te procederen tegen een advocatenkantoor dat klager tot oktober 1995 had bijgestaan (hierna: advocatenkantoor X). Bij vonnis van 21 november 2012 heeft de Rechtbank ’s-Hertogenbosch de vorderingen van klager afgewezen omdat zij een beroep van advocatenkantoor X op verjaring honoreerde. Ook in hoger beroep heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch de vorderingen van klager - bij arrest van 28 oktober 2014 - afgewezen.

1.2 Bij brief van 16 januari 2017 heeft de deken klager het volgende bericht:

“(…) Inzake: [klager] / artikel 13 Advocatenwet

Naar aanleiding van uw brief van 28 december 2016 met bijlagen, bericht ik u als volgt. U wenst een procedure te entameren tegen [mr. S.] (…). (…)

Voorts verzoekt u mij om u in contact te brengen met een advocaat die bereid is een dagvaarding op te stellen conform de aanwijzingen als vervat in uw brief van 22 augustus 2016. Aan dat verzoek kan ik in het kader van deze aanwijzingsprocedure niet voldoen. Ik kan hoogstens zoeken naar een advocaat die bereid is u te adviseren omtrent de haalbaarheid van een eventuele vordering op [mr. S.], voor de beoordeling waarvan hij gebruik zou kunnen maken van het door u opgestelde concept. In dat kader ontvang ik graag uw dossier betreffende [mr. S.], teneinde mij een beter beeld te kunnen vormen van de zaak. (…)”

1.3 Bij brief van 21 februari 2017 heeft de deken klager als volgt bericht:

“(…) Inzake: [klager] / artikel 13 Advocatenwet

Naar aanleiding van uw verzoek om aanwijzing van een advocaat voor het instellen van een vordering bericht ik u dat ik [verweerder] bereid heb gevonden uw zaak te beoordelen. Dat betekent dat hij voor u zal onderzoeken of een procedure in uw zaak enige kans van slagen zou hebben. Mocht [verweerder] geen redelijke kans van slagen zien in een door hem te entameren procedure dan is hij ook niet gehouden deze procedure desondanks te starten. (…)”

1.4 Bij brief van 1 maart 2017 heeft verweerder klager bericht dat hij de stukken van de deken had ontvangen en dat hij klager - na beoordeling van de stukken - zou adviseren.

1.5 Bij brief van 3 april 2017 heeft klager verweerder onder meer bericht:

“(…) Bij schrijven van 1 maart jl. liet U mij weten binnen twee a drie weken advies uit te brengen inzake mijn vorderingen op [mr. S.].

Helaas mocht ik hierover tot dusver van U geen bericht ontvangen en ik vraag mij af of een advies wel nodig is, omdat namelijk op blad 10 van het arrest van 28 oktober 2014 duidelijk sprake is van een verzuim van [mr. S.] om bewijsaanbod te doen. (…)

Ik kan mij niet voorstellen waarom niet op korte termijn tot dagvaarding van [mr. S.] kan worden overgegaan aan de hand van mijn conceptbrief van 22 augustus 2016. (…)”

1.6 Bij brief van 13 april 2017 heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“(…) U wenst mijn bijstand als advocaat bij het aanspreken in rechte van [mr. S.], advocaat te (…). [Mr. S.] heeft u eerder als advocaat bijgestaan in een procedure tegen [advocatenkantoor X] uitmondend in het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 november 2012 (…) en het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 oktober 2014 (…).

(…)

Hoewel ik dus nog behoorlijk wat toelichting en stukken van u behoef, kom ik op grond van het dossier zoals ik dat thans heb voor beide vorderingen ook nu al tot een eerste conclusie dat [mr. S.] zich met grond kan verweren door te stellen dat de onderliggende vorderingen die hij voor u diende te verhalen al lang zijn verjaard. Uiteraard ben ik benieuwd naar uw reactie op deze conclusie. (…)”

Bij brief van 17 april 2017 heeft klager op deze brief gereageerd en diverse vragen van verweerder beantwoord.

1.7 Verweerder heeft klager bij brief van 16 juni 2017 als volgt bericht:

“(…) Mitsdien zie ik geen gronden om [mr. S.] met succes aan te spreken voor vordering A zodat ik daartoe niet zal overgaan. (…) Nu ik (…) geen zaak begin waarvan ik zelf overtuigd ben dat die niet behoort te slagen, ga ik [mr. S.] in rechte niet aanspreken voor vordering A.

(…) Gelet op de zeer beperkte kans op succes ten aanzien van vordering B en voornoemde kosten/baten inschatting moet u echt niet gaan beginnen aan een rechtsgang jegens [mr. S.]. Zulks zou althans niet zijn ingegeven op een redelijk economisch doel. (…)

Zoals ik al herhaaldelijk aangaf is de zaak die u mij voorlegt complex en lastig toegankelijk en daardoor tijdrovend. Aan dit advies en de dossierstudie daarvoor heb ik gisteren al een uur besteed en vandaag nagenoeg de gehele werkdag. Ik zal dit vandaag matigen naar 4 uur doch zelfs dan staan er thans al 13 uur in uw zaak te declareren. (…)”

1.8 Klager heeft verweerder bij brief van 21 juni 2017 het volgende bericht:

“(…) Uw aanpak van de zaak tegen [mr. S.] is volledig fout, doordat U zich onttrekt aan de aanwijzingen, die ik U heb gegeven in mijn schrijven van

3 april 2017. (…)

Mocht U terugkomen op Uw dwalingen dan kunt U mij een concept dagvaarding toezenden conform mijn schrijven van 22 augustus 2016. (…)”

1.9 Verweerder heeft klager bij brief van 23 juni 2017 onder meer als volgt bericht:

“(…) Ik kan niet anders concluderen dan dat het aanspreken in rechte van [mr. S.] geen zin heeft, nu de kans dat een rechter u in het gelijk stelt, naar mijn oordeel zeer klein is. Ik begrijp heel goed dat u dat graag anders zou hebben gezien. Ik kan er alleen niets anders van maken. Mitsdien kan ik dan ook niet ingaan op uw verzoek om tot dagvaarding over te gaan conform een door u opgesteld concept (van 22 augustus 2016). Nu dan voor mij verder geen taak is weggelegd en ik overigens ook van u begrijp dat u alleen van mij verwacht dat ik tot prompte dagvaarding van [mr. S.] over ga en anders niet, komen mijn bemoeienissen in dit dossier dan ook tot een einde. De declaratie voor mijn werkzaamheden zal ik u in de eerste week van juli a.s. toezenden. (…)”

1.10 Op 11 juli 2017 heeft verweerder klager een eindfactuur gezonden.

1.11 Bij brief van 21 juli 2017 heeft klager verweerder als volgt bericht:

“(…) Van de deken, die U als mijn advocaat had aangewezen krachtens artikel 13, ontving U een aantal stukken, waaronder mijn brief van 28 december 2016, waarin ik mijn opdracht aan U duidelijk had omschreven.

W[at] schetst mijn verbazing en ergernis na ontvangst van Uw brief van 16 juni (…), waaruit bleek dat U zich in het geheel niet heeft gehouden aan mijn opdracht.

U hebt zonder enig overleg en zonder kostenopgaaf Uw eigen plan getrokken om na 2 volle werkdagen besteed te hebben aan dossierstudie tot de conclusie te komen (…) de zaak complex en lastig toegankelijk te vinden. (…)

Op geen enkele wijze hebben Uw verrichtingen bijgedragen aan verhaal van mijn schade. Ik ben dan ook niet van plan Uw einddeclaratie, die ik U hierbij retourneer, te voldoen, omdat ik niet ga betalen voor werk waartoe ik geen opdracht heb gegeven. (…)”

1.12 Bij brief van 7 augustus 2017 heeft verweerder klager - kort gezegd - bericht dat hij het niet eens was met de stellingen die klager in zijn brief van 21 juli 2017 had opgenomen. 

1.13 Bij brief van 15 augustus 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij heeft geweigerd een dagvaarding voor klager op te stellen. Volgens klager heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 13 van de Advocatenwet. Volgens klager heeft verweerder zich bovendien niet aan de gedragsregels gehouden.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna - waar nodig - zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Uit het klachtdossier blijkt dat de deken klager reeds in zijn brief van 16 januari 2017 duidelijk heeft gemaakt dat de door hem aan te zoeken advocaat niet kon worden verplicht om voor klager een dagvaarding op te stellen, maar dat het de opdracht aan die advocaat zou zijn om klager te adviseren omtrent de haalbaarheid van een eventuele vordering op mr. S. Voorts heeft de deken klager bericht dat de advocaat gebruik zou kunnen maken van het door klager opgestelde concept d.d. 22 augustus 2016; niet dat die advocaat daartoe verplicht zou zijn. In zijn brief van 21 februari 2017 aan klager heeft de deken bovendien nog expliciet vermeld dat, indien verweerder tot de conclusie zou komen dat geen redelijke kans van slagen bestond, verweerder ook niet gehouden zou zijn om desondanks een procedure te starten.

4.3 Nog daargelaten dat een advocaat de vrijheid heeft om een cliënt negatief te adviseren indien hij bij een haalbaarheidstoetsing tot de conclusie komt dat onvoldoende kans van slagen bestaat, heeft verweerder precies gedaan wat de deken hem had opgedragen: het adviseren van klager. Op geen enkele wijze valt in te zien waarom verweerder tuchtrechtelijk laakbaar zou hebben gehandeld.

4.4 De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 22 februari 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 22 februari 2018 verzonden.