ECLI:NL:TADRSGR:2018:35 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-005/DH/DH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:35
Datum uitspraak: 05-03-2018
Datum publicatie: 06-03-2018
Zaaknummer(s): 18-005/DH/DH/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft verzuimd de deken adequaat te informeren over de zorgwekkende financiële situatie van haar kantoor en over de mogelijke risico’s en oplossingen. Verweerster heeft daarmee het belang van dekentoezicht miskend. De houding van verweerster doet vrezen dat  zij de ernst van de situatie onvoldoende inziet. De raad is alles overwegend van oordeel dat de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken op zijn plaats is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 5 maart 2018

in de zaak 18-005/DH/DH/D

naar aanleiding van de klacht van:

de deken van de orde van advocaten

in het arrondissement Den Haag

ambtshalve

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 3 januari 2018 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een bezwaar en een verzoekschrift zoals bedoeld in artikel 60b van de Advocatenwet ingediend over verweerster.

1.2    Het bezwaar en het verzoek zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van de raad van 22 januari 2018 in aanwezigheid van de deken, een stafjurist en verweerster. Het verzoekschrift is op 29 januari 2018 door de deken ingetrokken.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de brief van 3 januari 2018 van de deken en de daarbij gevoegde bijlagen;

-    het verweerschrift van 17 januari 2018 en de daarbij gevoegde bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster houdt kantoor in Den Haag. Ze drijft haar kantoor in de vorm van een eenmanszaak. Verweerster heeft vier advocaten in dienst.

2.2    Op 8 augustus 2017 heeft de deken een e-mail ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand met de mededeling dat de Raad voor Rechtsbijstand op 19 juli 2017 een aanzegging tot beslaglegging ten laste van verweerster had ontvangen. De aangezegde beslaglegging betrof een belastingschuld van verweerster van € 209.561,-.

2.3    Op 10 augustus 2017 hebben de portefeuillehouder strafrecht van de Haagse Orde van Advocaten en de stafjurist namens de deken gesproken met verweerster. Tijdens het gesprek heeft verweerster de oorzaak van de financiële situatie toegelicht. Volgens verweerster is de belastingschuld ontstaan toen een medewerker vertrok om een eigen kantoor te beginnen en het kantoor kort daarna verhuisde naar een (te) duur kantoorpand. Verder liepen de inkomsten uit toevoegingen terug. Verweerster heeft gekozen om financiële verplichtingen zoals salarissen, verzekeringen en pensioenpremies na te komen, maar niet haar verplichtingen aan de Belastingdienst. Verweerster heeft verklaard dat ze gedurende twee jaar geen belasting heeft betaald. Volgens verweerster is alleen ten laste van haar beslag gelegd en heeft het beslag nauwelijks invloed op de inkomsten van het kantoor. Verweerster heeft verklaard dat de Belastingdienst haar, onder voorwaarden, respijt heeft gegeven voor nakoming van haar betalingsverplichting. Verweerster heeft tijdens het gesprek niet willen zeggen hoe hoog de omzet van haar kantoor is en welk bedrag zij die maand aan de Belastingdienst moest voldoen. Verweerster verwacht de schuld aan de Belastingdienst in 2018 te kunnen aflossen. De medewerkers van verweerster zijn niet op de hoogte van de belastingschuld. Tijdens het gesprek is verweerster geadviseerd om zich te laten informeren en adviseren door haar accountant over de (financiële) toekomst van haar kantoor en de mogelijkheid tot aflossing van de belastingschuld. 

2.4    Op 15 augustus 2017 heeft de deken verweerster het verslag van het gesprek toegezonden. In de begeleidende brief schrijft de deken:

“(…) Ik stel u daarom gedurende een maand in de gelegenheid om mij een verslag toe te zenden, opgesteld door uw accountant, waaruit ik kan afleiden hoe u in het komende jaar in staat zult zijn de volledige schuld aan de Belastingdienst af te lossen en of deze verwachting ook reëel te noemen is. Tevens ontvang ik dan graag een afschrift van de overeenkomst die u met Cardec heeft gesloten en een toelichting op de gevolgen die de beslaglegging heeft voor de nakoming van deze overeenkomst. Op basis van deze informatie zal ik vervolgens besluiten welk vervolg deze kwestie zal krijgen. (…)”

2.5    In zijn brief van 16 augustus 2017 aan verweerster heeft de deken het juridische kader van zijn onderzoek en zijn vragen aan verweerster uiteengezet.

2.6    Verweerster heeft bij brief van 10 september 2017 gereageerd. Verweerster heeft onder meer het volgende geschreven:

“(…) Met de belastingdienst heb ik inmiddels afspraken gemaakt.

Deze houden in:

•    dat ik de komende maanden aan de lopende maandelijkse verplichtingen moet voldoen;

•    dat ik de komende vier maanden maandelijks een vast bedrag aflos;

•    dat het beslag onder de Raad voor Rechtsbijstand is opgeheven en

•    dat er medio december opnieuw naar de situatie gekeken wordt.

In de maand augustus heb ik aan de verplichtingen kunnen voldoen. De belastingdienst heeft het beslag onder de RvR opgeheven. De RvR heeft op vrijdag 8 september de vergoedingen die ‘on hold’ waren gezet uitbetaald aan Cardec. (…)”

Vervolgens zet verweerster uiteen dat zij, zakelijk weergegeven, de toekomst van haar kantoor rooskleurig inziet met een aantal nieuwe en veelbelovende medewerkers. De omzet van het kantoor bedraagt volgens verweerster circa € 55.000,- per maand en verweerster verwacht dat deze omzet zal stijgen.

2.7    Verweerster eindigt haar brief van 10 september 2017 als volgt:

“(…) De stijging in de omzet betreft de afgelopen periode en is derhalve niet goed in zicht bij mijn accountant. Daarnaast geldt dat de afgelopen jaren er zoveel wijzigingen waren in het personeelsbestand, dat het lastig is om de cijfers van dit jaar en/of de afgelopen maanden naast de cijfers van voorgaande jaren te leggen. Om die reden heb ik het bovenstaande nog niet met mijn accountant doorgenomen. Indien u daar waarde aan hecht, zal ik alsnog doen. Ik verzoek u alsdan mij daarvoor een maand langer de tijd te geven. Uiteraard zal ik u in december / begin januari berichten over de nieuwe afspraken met de belastingdienst. (…)”

2.8    In zijn brief van 14 september 2017 schrijft de deken onder meer het volgende aan verweerster:

“(…) Graag ontvang ik van uw accountant, zoals eerder gevraagd, een beoordeling van de haalbaarheid. Tevens ontvang ik nog graag afschrift van de overeenkomst die u met Cardec heeft gesloten en de hoogte van de aflossingen die u dient te doen. Ook ontvang ik graag een balans en een staat van baten en lasten over het jaar 2016. Kunt u ervoor zorgen dat deze gegevens mij uiterlijk 14 oktober a.s. bereiken? Mocht dat niet lukken omdat u afhankelijk bent van de beschikbaarheid van uw accountant dan verneem ik dat graag. (…)”

2.9    In zijn brief van 9 november 2017 aan verweerster wijst de deken erop dat hij, ondanks een rappel van 24 oktober 2017, geen reactie heeft ontvangen op zijn verzoek van 14 september 2017 om informatie. De deken geeft verweerster tot uiterlijk 16 november 2017 de tijd om te reageren. De deken wijst er in zijn brief op dat hij bij gebreke van een reactie een schorsingsverzoek en een dekenbezwaar bij de raad zal indienen.

2.10    Bij brief van 14 november 2017 heeft verweerster gereageerd. De brief is vrijwel gelijk aan de brief van 10 september 2017. Als bijlage bij de brief heeft verweerster de overeenkomst met Cardec naar de deken gezonden. Verweerster concludeert haar brief van 14 november 2017 als volgt:

“(…) De stijging in de omzet betreft de afgelopen periode en is derhalve niet helemaal in zicht bij mijn accountant. Daarnaast geldt dat de afgelopen jaren er zoveel wijzigingen waren in het personeelsbestand, dat het lastig is om de cijfers van dit jaar en/of de afgelopen maanden naast de cijfers van voorgaande jaren te leggen. Ik heb 29 november overleg met mijn accountant om te bespreken op welke manier de ontwikkelingen zichtbaar gemaakt kunnen worden. Ik zal u daarover later verder informeren. Uiteraard zal ik u in december / begin januari berichten over de nieuwe afspraken met de belastingdienst. (…)”

2.11    Op 22 november 2017 heeft de deken gereageerd. De deken wijst verweerster erop dat zij niet de informatie heeft verstrekt waar de deken in zijn brief van 14 augustus heeft gevraagd. De deken schrijft het volgende:

“(…) Ik heb gelezen dat u op 29 november a.s. een bespreking heeft met uw accountant. Ik verwacht uiterlijk op 5 december a.s. de balans en de staat van baten en lasten over 2016 te ontvangen, van u te vernemen welke bedragen u maandelijks dient af te lossen en ik ontvang alsdan tevens de verklaring van uw accountant over de vraag of uw toekomstverwachtingen ten aanzien van de omzet van uw kantoor en de aflossingscapaciteit redelijk zijn.

Indien ik wederom niet of niet-inhoudelijk van u verneem, dan zal ik genoodzaakt zijn nadere maatregelen te nemen. (…)”

2.12    Verweerster heeft niet gereageerd op de brief van de deken van 22 november 2017.

2.13    Uit een brief van 2 januari 2018 blijkt dat verweerster heeft gesproken met mr. H die haar zal adviseren over en bijstaan bij het treffen van een regeling met de Belastingdienst en in het algemeen zal adviseren over “de huidige financiële situatie van de eenmanszaak en uw rechtspositie in dat kader”.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerster dat zij een grote schuld aan de Belastingdienst heeft laten ontstaan en de deken desgevraagd geen openheid van zaken geeft. Verweerster reageert niet op verzoeken om informatie en handelt daarmee in strijd met gedragsregel 37. Verweerster handelt verder in strijd met artikel 6.5 van de Voda door geen balans en staat van baten en lasten aan de deken te verstrekken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft het bezwaar betwist. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat het bezwaar van de deken gegrond is. Ter toelichting geldt het volgende.

5.2    De deken heeft verweerster, toen hij een signaal ontving van de Raad voor Rechtsbijstand over de forse belastingschuld van verweerster en de beslaglegging onder de Raad voor Rechtsbijstand, uitgenodigd voor een gesprek.

5.3    De deken heeft verweerster een verslag van het gesprek toegezonden en in de begeleidende brief heeft hij verzocht om nadere gegevens; een bericht van de accountant van verweerster, de overeenkomst tussen verweerster en Cardec en een uiteenzetting van de gevolgen van de beslaglegging op de nakoming van deze overeenkomst (zie hiervoor in 2.4). De deken heeft verweerster een reactietermijn van een maand gegeven.

5.4    Bij de reactie van verweerster van 10 september 2017 ontbreken een bericht van de accountant en de overeenkomst met Cardec. Verweerster zet in haar brief een en ander uiteen over de (financiële) situatie van haar kantoor en komt tot de slotsom dat de financiële toekomst van haar kantoor rooskleurig moet worden ingezien. Een objectieve onderbouwing van de stellingen van verweerster over de financiën en de toekomst van haar kantoor ontbreekt. Dit betekent dat de stellingen niet te controleren zijn door de deken.

5.5    Verweerster stelt in dat verband dat “de afgelopen jaren er zoveel wijzigingen waren in het personeelsbestand, dat het lastig is om de cijfers van dit jaar en/of de afgelopen maanden naast de cijfers van voorgaande jaren te leggen”. Om die reden heeft verweerster nog niet aan de accountant gevraagd om zich te buigen over de financiële situatie van haar kantoor. Naar het oordeel van de raad gaat verweerster met deze stellingname op de stoel van de accountant zitten en onderschat zij bovendien het belang van de rol van de accountant bij toezicht en grip op en advisering over de financiële situatie van haar onderneming. Verweerster gaat bovendien voorbij aan het legitieme verzoek van deken om financiële informatie van een deskundige, de accountant, en miskent daarmee het belang van dekentoezicht.

5.6    Op 14 september 2017 heeft de deken verweerster opnieuw gevraagd om toezending van gegevens; een beoordeling van de accountant ten aanzien van de financiën van het kantoor van verweerster en de haalbaarheid van een betalingsregeling met de Belastingdienst, de overeenkomst met Cardec, de hoogte van de aflossingen die verweerster dient te doen, een balans van 2016 en de staat van baten en lasten van 2016. De deken heeft verweerster verzocht de gegevens uiterlijk 14 oktober 2017 te verstrekken.

5.7    Omdat een reactie van verweerster uitbleef heeft de deken haar bij brief van 24 oktober 2017 gerappelleerd. Na een tweede rappel van 9 november 2017, waarin de deken verweerster tot uiterlijk 16 november 2017 de tijd gegeven om de gevraagde gegevens te verstrekken en een dekenbezwaar heeft aangekondigd indien opnieuw een reactie uitblijft, heeft verweerster bij brief van 14 november 2017 gereageerd.

5.8    De brief van 14 november 2017 van verweerster is nagenoeg gelijk aan haar eerdere brief van 10 september 2017 en bevat opnieuw geen objectief onderbouwde informatie over de financiële stand van zaken op het kantoor van verweerster. Bij de brief heeft verweerster de overeenkomst met Cardec gevoegd. De overige door de deken opgevraagde gegevens ontbreken. Verweerster heeft aldus niet tijdig en bovendien onvolledig gereageerd op de verzoeken van de deken in het kader van het dekentoezicht. Verweerster belet de deken aldus om op adequate wijze invulling te geven aan zijn rol als toezichthouder op verweerster en haar kantoor.

5.9    De toezegging van verweerster in het slot van haar brief van 14 november 2017 dat ze de deken zal informeren over haar overleg met haar accountant op 29 november 2017 is verweerster daarenboven niet (op eigen initiatief) nagekomen.

5.10    De raad laat de juistheid van de stelling van verweerster dat zij de brief van de deken van 22 november 2017 niet heeft ontvangen in het midden. Reeds uit wat daaraan vooraf ging blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerster verzuimt de deken adequaat te informeren over de zorgwekkende financiële situatie van haar kantoor en over de mogelijke oplossingen voor de schuldenlast en risico’s voor de praktijk van verweerster en haar kantoorgenoten die bij haar in loondienst zijn. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het feit dat verweerster inmiddels dusdanige informatie aan de deken heeft verschaft dat deze aanleiding heeft gezien zijn verzoek artikel 60b van de Advocatenwet in te trekken maakt dit verzuim voor het verleden niet ongedaan. De raad zal het dekenbezwaar daarom gegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft verzuimd de deken adequaat te informeren over de zorgwekkende financiële situatie van haar kantoor en over de mogelijke risico’s en oplossingen. Verweerster heeft daarmee het belang van dekentoezicht miskend. De houding van verweerster doet vrezen dat  zij de ernst van de situatie onvoldoende inziet. De raad is alles overwegend van oordeel dat de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken op zijn plaats is.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    De raad ziet grond om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 750,-. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

7.2    De raad ziet verder grond om verweerder overeenkomstig artikel 48ac, eerste lid, onder c, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Staat in verband met de behandeling van de zaak heeft gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 500,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing worden betaald op rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel op van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn zoals in 7.1 bepaald;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 500 aan de Staat, op de wijze en binnen de termijn zoals in 7.2 bepaald.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, M.P. de Klerk, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2018.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 maart 2018 verzonden.