ECLI:NL:TADRSGR:2018:27 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-017/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:27
Datum uitspraak: 12-02-2018
Datum publicatie: 22-02-2018
Zaaknummer(s): 17-017/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. De raad acht de klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn voor het indienen van een klacht. De klacht is voor het overige ongegrond. Verweerster is bij het behartigen van de belangen van haar cliënte gebleven binnen de bandbreedte van professioneel gedrag.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 februari 2018

in de zaak 17-017/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 2 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 5 januari 2017 met kenmerk K254 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 9 januari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 december 2017 in aanwezigheid van klager, vergezeld door zijn partner, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde].

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de bij 1.2 genoemde brief van de deken;

- het e-mailbericht van 29 januari 2017 (met bijlagen) van klager;

- de brief van 12 maart 2017 (met bijlagen) van verweerster;

- de brief van 11 augustus 2017 (met bijlagen) van de gemachtigde van verweerster;

- het e-mailbericht van 25 augustus 2017 (met bijlagen) van klager.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 De cliënte van verweerster (hierna ook: de moeder) en klager zijn gehuwd geweest van 30 januari 2008 tot 3 december 2010. Uit dit huwelijk is op 26 februari 2008 een zoon geboren. Klager, bij wie de zoon zijn hoofdverblijf heeft, oefent het eenhoofdig gezag over de zoon uit. Tussen de zoon en zijn moeder is een omgangsregeling vastgesteld.

2.2 Sinds de scheiding woedt een felle strijd tussen de ouders over onder meer het hoofdverblijf van de zoon, het gezag over hem en de uitvoering van de omgangsregeling. In dat kader zijn verschillende civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures aanhangig (geweest).

2.3 Verweerster behartigt sinds 20 januari 2012 de belangen van de moeder.

2.4 Klager heeft in 2015 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Den Haag tot wijziging van de omgangsregeling tussen de zoon en de moeder. In reactie daarop heeft verweerster namens de moeder op 10 november 2015 een verweerschrift ingediend. Eén van de bijlagen bij dit verweerschrift betrof een rapport van […], waarin werd ingegaan op het zedenverleden van klager. In dit rapport zijn mededelingen van de moeder aan een deskundige opgenomen, die voor klager belastend (kunnen) zijn.

2.5 Klager heeft reeds eerder meerdere klachten over verweerster ingediend. Bij beslissing van 24 oktober 2016 onder nummer 16-383/DH/DH heeft de raad aan verweerster  de maatregel van berisping opgelegd. Tegen die beslissing is hoger beroep ingesteld. In zijn beslissing van 26 juni 2017 onder nummer 160289 heeft het Hof van Discipline in rechtsoverweging 5.10 overwogen:

“Met betrekking tot klachtonderdeel b) dient het hof de vraag te beantwoorden of verweerster de rechterlijke macht heeft misleid door beschuldigingen en stellingen van haar cliënte over te nemen, terwijl zij weet dat deze feitelijk onjuist en misleidend zijn. Verweerster treft geen verwijt dat zij namens haar cliënte het rapport van […] in de procedure heeft overgelegd en dat daarin is vermeld hetgeen de onderzoekers hebben opgetekend uit de mond van de moeder over de pornoplaatjes die in een Donald Duck zouden zijn geplakt door klager. Verweerster heeft die mededeling niet zelf gedaan en evenmin herhaald in het verweerschrift, zodat de overwegingen van de raad op dit punt feitelijk onjuist zijn. De beslissing van de raad kan in zoverre niet in stand blijven.”

2.6 Bij brief van 2 november 2016 heeft klager de onderhavige (vierde) klacht over verweerster ingediend bij de deken.

2.7 Bij brief van 22 november 2016 heeft verweerster zich tegen de klacht verweerd.

2.8 Bij brief van 8 december 2016 heeft klager een stafjurist van de deken verzocht om het klachtdossier door te zenden aan de raad van discipline. Het dossier is vervolgens - zonder dekenstandpunt - doorgezonden aan de raad.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich schuldig maakt aan misbruik van procesmiddelen, het misleiden van de rechtbank en het misbruiken van haar positie als advocaat. Verweerster misbruikt haar positie als advocaat door niet alleen al jaren onsmakelijke en ongeloofwaardige lasterpraat te presenteren als feiten in haar familierechtprocedures, maar ook door chantage met klagers persoonlijke dagboek- en therapie-aantekeningen uit de periode 1988-2000 (bijna tweehonderd bladzijden) die door verweersters cliënte gestolen werden. Volgens klager is verweersters gebrek aan integriteit ‘schaamtevol’. Meer in het bijzonder verwijt hij haar:

a) chantage met het opnieuw schenden van de privacy van klager. Volgens klager heeft verweerster op 10 november 2015 gedreigd met het opnieuw indienen van het dagboek van klager uit 1988-2000. Zij heeft in oktober 2016 diverse malen de advocaat van klager benaderd om haar dreigement kracht bij te zetten. Ook na de uitspraak van de raad van discipline van 24 oktober 2016 (16-383/DH/DH) heeft verweerster haar dreigement niet ingetrokken, terwijl dit een duidelijk signaal was over haar gedrag;

b) verspreiding van het gestolen dagboek van klager. Na de overname van de zaak van haar voorgangster (mr. M.) in 2012 heeft verweerster het dagboek op 5 maart 2012 opnieuw aan het gerechtshof gestuurd. Zij heeft het dagboek op 5 april 2013 opnieuw aan […] overgelegd. Klager beschouwt dit als geleur met zijn dagboek;

c) het ensceneren van een valse melding seksueel misbruik 2013-2015. Verweerster leverde het dagboek […] en verweerster probeerde de Raad voor de Kinderbescherming in het geheim te overtuigen van beweerdelijke “agressie en pedofilie” van klager. Verweerster werkte willens en wetens mee aan het doen van een valse melding bij de Raad. Zij legde willens en wetens een rapport over waarin klager wordt beschuldigd van seksueel misbruik aan de Rechtbank Den Haag op 10 november 2015 en aan het Gerechtshof Den Haag op 7 september 2016.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Haar verweer komt - voor zover nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel b)

5.1 Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

5.2 Klager stelt in klachtonderdeel b) dat verweerster het dagboek op 5 april 2013 (opnieuw) aan […] heeft overgelegd, en dat zij het dagboek op 5 maart 2012 (opnieuw) aan het gerechtshof heeft gestuurd. De driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet heeft op genoemde data een aanvang genomen. Klager heeft zijn klacht echter pas bij de deken ingediend op 2 november 2016. Dit betekent dat de driejaarstermijn is overschreden. Van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de raad niet gebleken.

5.3 Het klachtonderdeel is niet-ontvankelijk.

Klachtonderdelen a) en c)

5.4 De raad neemt als uitgangspunt dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd zijn met de waarheid, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.5 In klachtonderdeel a) verwijt klager verweerster dat zij klager heeft gechanteerd met het (opnieuw) schenden van zijn privacy. Verweerster heeft volgens klager op 10 november 2015 gedreigd met het opnieuw indienen van het dagboek van klager uit 1988-2000. Zij heeft in oktober 2016 de advocaat van klager benaderd om haar dreigement kracht bij te zetten. Ook na de uitspraak van de raad van discipline op 24 oktober 2016 heeft verweerster haar dreigement niet ingetrokken.

5.6 Verweerster heeft aangevoerd dat klager haar cliënte te pas en te onpas beschuldigt van verkrachting van de zoon, op basis van zijn interpretatie van hetgeen de cliënte zou hebben aangevoerd in haar aangifte van 2011 en hetgeen zij ten overstaan van de politie heeft verklaard. In haar als bijlage 3 bij het op 11 november 2015 bij de rechtbank ingekomen verweerschrift overgelegde “Nadere reactie van de moeder naar aanleiding van de stellingen van de vader en de door de vader overgelegde producties 8 tot en met 14” heeft de cliënte van verweerster aangekondigd dat zij zich genoodzaakt zag de aangifte die zij destijds jegens klager had gedaan, inclusief bijlagen (waaronder het dagboek), over te leggen als klager zijn beschuldigingen zou handhaven. Omdat de cliënte van verweerster overlegging van de aangifte met bijlagen verlangde en klager aanstoot nam aan het overleggen van zijn bedoelde aantekeningen, heeft verweerster op 14 oktober 2016 een confraterneel telefoongesprek gevoerd met de advocaat van klager om te zoeken naar een oplossing. De advocaat van klager heeft dit confraternele telefoongesprek kennelijk met klager besproken. Ook heeft klager het gesprek maar ten dele en niet volledig juist per e-mail vastgelegd.

5.7 Van chanteren met het vrijgeven van gevoelige privé-informatie om klager onder druk te zetten is geen sprake, aldus verweerster.

5.8 De raad overweegt als volgt.

5.9 Het klachtdossier en het verhandelde ter zitting bieden naar het oordeel van de raad geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat verweerster klager heeft gechanteerd. Gelet op de beslissing van het Hof van Discipline van  26 juni 2017 (zie hierboven onder randnummer 2.5), waarin het hof heeft overwogen dat het verweerster was toegestaan om namens haar cliënte het rapport van […] in de civiele procedure over te leggen, vermag de raad bovendien niet in te zien waarom het overleggen van het dagboek door verweerster wél tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn.

5.10 Nu niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de hiervoor onder randnummer 5.4 genoemde vrijheid heeft overschreden, is klachtonderdeel a) ongegrond.

5.11 In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerster het ensceneren van een valse melding seksueel misbruik 2013-2015.

5.12 Naar het oordeel van de raad is dit klachtonderdeel door klager onvoldoende feitelijk onderbouwd. Er zijn de raad uit het klachtdossier en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht niet zodanige feiten en omstandigheden gebleken die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verweerster feiten heeft geënsceneerd. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.  

5.13 Tot slot overweegt de raad dat evenmin is komen vast te staan dat verweerster misbruik heeft gemaakt van procesmiddelen, de rechtbank heeft misleid en haar positie als advocaat heeft misbruikt (zie hiervoor onder randnummer 3.1). Verweerster is bij het behartigen van de belangen van haar cliënte gebleven binnen de bandbreedte van professioneel gedrag.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, P. Rijpstra en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2018 verzonden.