ECLI:NL:TADRSGR:2018:26 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-969/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:26
Datum uitspraak: 12-02-2018
Datum publicatie: 15-02-2018
Zaaknummer(s): 17-969/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing; klacht over het opstellen van en de inhoud van een cassatieadvies kennelijk ongegrond. klacht over het aanvragen van een toevoeging en het indienen van bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ook kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 februari 2018

in de zaak 17-969 DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 23 november 2017 met kenmerk K180 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 24 november 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Bij e-mail van 5 juli 2017 heeft klager verweerder verzocht om op basis van een toevoeging cassatieberoep voor hem in te stellen tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 mei 2017.

1.2 Bij brief van 13 juli 2017 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd en klager meegedeeld dat hij een toevoeging voor klager zou aanvragen. Gelet op de datum waarop de cassatietermijn zou verstrijken, 2 augustus 2017, heeft verweerder in diezelfde brief een (negatief) cassatieadvies uitgebracht.

1.3 Bij brief van 5 augustus 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder heeft werkzaamheden verricht zonder daarover met klager te spreken of zonder dat klager daarvoor opdracht heeft gegeven.

b) Verweerder heeft ondanks dat klager daartoe geen opdracht had verstrekt een toevoeging voor klager aangevraagd.

c) Verweerder heeft tegen de wil van klager en zonder dat het met klager is besproken namens klager bezwaar gemaakt bij de Raad voor Rechtsbijstand.

d) Verweerder heeft ongevraagd een cassatieadvies geschreven dat vol staat met leugens en onwaarheden.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

klachtonderdelen a) en d)

4.2 Deze klachtonderdelen betreffen het cassatieadvies van verweerder en lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.3 De voorzitter overweegt dat een advocaat bij de Hoge Raad op grond van artikel 7.6 van de Verordening op de Advocatuur (Voda) de rechtzoekende die zich tot hem wendt voor bijstand in cassatie schriftelijk dient te adviseren over de kans op succes, de kosten, de risico’s en over de opportuniteit van het beroep, gelet op het eventuele vervolg bij de verwijzingsrechter. Deze bepaling strekt ertoe dat de advocaat zich voldoende rekenschap geeft van de beperkingen van het rechtsmiddel cassatie en om te voorkomen dat op ontoereikende gronden cassatie wordt ingesteld. Een advocaat heeft derhalve een eigen verantwoordelijkheid betreffende de kans van slagen van een in te stellen cassatieberoep en dient de cliënt daarover te informeren in een cassatieadvies.

4.4 Klager verwijt verweerder allereerst dat verweerder werkzaamheden heeft uitgevoerd zonder daarover met klager te spreken of zonder dat klager hem daartoe opdracht zou hebben gegeven. Uit de e-mail van klager aan verweerder van 5 juli 2017 (zie hiervoor, 1.1) volgt echter dat klager verweerder heeft verzocht cassatieberoep voor hem in te stellen. Verweerder heeft vervolgens, gelet op de cassatietermijn die op 2 augustus 2017 verliep, in zijn opdrachtbevestiging van 13 juli 2017 reeds een cassatieadvies uitgebracht. Zoals vermeld onder 4.3 maakt dit advies onlosmakelijk onderdeel uit van de opdracht tot cassatie en stond het verweerder vervolgens vrij om, na het geven van een negatief cassatieadvies, geen cassatieberoep voor klager in te stellen. Dit valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten.

4.5 In de inhoud van het gegeven cassatieadvies ziet de voorzitter geen grond om te oordelen dat dit niet voldoet aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Voor zover er feitelijke onjuistheden in het cassatieadvies zouden voorkomen - zoals klager stelt - is de voorzitter van oordeel dat deze geen afbreuk doen aan de kwaliteit van het advies, aangezien de cassatierechter geen oordeel geeft over de feiten. Een en ander heeft verweerder ook in zijn brief van 13 juli 2017 aan klager uiteengezet.

4.6 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en d) kennelijk ongegrond zijn.

klachtonderdelen b) en c)

4.7 Deze klachtonderdelen betreffen de door verweerder aangevraagde toevoeging en lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.8 Klager heeft verweerder in zijn brief van 5 juli 2017 verzocht op basis van een toevoeging cassatieberoep voor hem in te stellen. Verweerder heeft bij brief van 13 juli 2017 aan klager bevestigd dat hij een toevoeging voor klager zou aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Niet is gebleken op welke wijze klager hierdoor in zijn belangen is geschaad. Hetzelfde geldt voor het door verweerder aangetekende bezwaar tegen de – zoals de voorzitter uit het dossier begrijpt – afwijzing van de aangevraagde toevoeging, waarna de toevoeging alsnog is verleend. Integendeel, indien verweerder klager rechtsbijstand had verleend op basis van zijn uurtarief, zou klager een hogere vergoeding voor de werkzaamheden verschuldigd zijn geweest dan (slechts) de voor klager geldende eigen bijdrage van € 143. Klager kan niet verwachten dat verweerder werkzaamheden voor hem verricht zonder dat daar enige vergoeding tegenover staat. Bovendien heeft verweerder de eigen bijdrage niet bij klager in rekening gebracht. Ook klachtonderdelen b) en c) zijn daarom kennelijk ongegrond.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 12 februari 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2018 verzonden.