ECLI:NL:TADRSGR:2018:254 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-230/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:254
Datum uitspraak: 03-12-2018
Datum publicatie: 12-12-2018
Zaaknummer(s): 18-230/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen een voorzittersbeslissing ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 december 2018

in de zaak 18-230/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 juli 2018 op de klacht van:

klager sub 1

en

klaagster sub 2

(hierna gezamenlijk aangeduid als “klager”)

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 juni 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 28 maart 2018 met kenmerk R 2018/18 cij/edl/dh, door de raad ontvangen op 29 maart 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 13 juli 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 13 juli 2018 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 6 augustus 2018, door de raad ontvangen op 7 augustus 2018 (per fax op 6 augustus 2018), heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 oktober 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 6 augustus 2018.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Per 1 augustus 2016 is verweerster een dienstverband voor onbepaalde tijd aangegaan met het advocatenkantoor van klager (klaagster sub 2). Per 1 november 2016 is de arbeidsovereenkomst beëindigd.

2.2    Bij e-mail van 12 oktober 2016 heeft verweerster mevrouw A. van de Raad voor Rechtsbijstand een e-mail gezonden met onder meer de volgende tekst:

“(…) Onderstaand treft u de nummers van de toevoegingen voor zaken die daadwerkelijk door mij zijn aangevraagd en behandeld: (…)

Alle overige via [kantoor van klager] aangevraagde toevoegingen op mijn naam zijn niet door mij gedaan en deze zaken worden ook niet door mij behandeld. Op 10 oktober jl. is mij de toegang tot het kantoor van [klager] ontzegd. Ik heb bemerkt dat ook nadien nog toevoegingen op mijn naam zijn/worden aangevraagd.

In afwachting van beëindiging dienstverband verzoek ik u de behandeling/betaling aan te houden totdat mijn gegevens bij BAR zijn gewijzigd. (…)”

2.3    Bij brief van 12 juni 2017 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerster.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij met het sturen van de e-mail van 12 oktober 2016 aan de Raad voor Rechtsbijstand heeft getracht gelden van het kantoor van klager afhandig te maken, nu hiermee inkomsten die ten goede behoren te komen aan het kantoor, aan verweerster worden uitgekeerd. Het gaat om de tekst:

“In afwachting van beëindiging dienstverband verzoek ik u de behandeling/betaling aan te houden totdat mijn gegevens bij BAR zijn gewijzigd.”

3.2    In repliek heeft klager zijn klacht uitgebreid met het verwijt dat verweerster liegt over de door haar aangevraagde toevoegingen en dat zij klager valselijk beschuldigt.

3.3    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing     van de voorzitter van 13 juli 2018 en de gronden waarop deze berust, niet kunnen verenigen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster stelt dat zij haar medewerking heeft verleend aan een juridisch en economisch juiste afwikkeling met de Raad voor Rechtsbijstand inzake de (op frauduleuze wijze) op haar naam aangevraagde toevoegingen en vergoedingen.

4.1    Ten aanzien van het aanvullende klachtonderdeel betwist verweerster dat zij liegt over de door haar aangevraagde toevoegingen. Ook betwist zij dat zij klager valselijk beschuldigt. Verweerster verwijst naar het door de Raad voor Rechtsbijstand uitgevoerde onderzoek.

4.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van het verzet en de klacht.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

5.2    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2018.